hun werk in de studio doen. Hij trilt van top tot teen, verslikt zich in de pilletjes, laat het glas water vallen dat hij er bij drinken wilde en probeert ondertussen ook nog een vreemd stukje hondenvacht op zijn hoofd te plakken. In de spiegel ziet hij Kabeltjes verbaasde gezicht. Hij wijst op het stukje pluis dat maar niet op zijn hoofd wil blijven zitten en zegt: ‘dat moet van mijn vrouw. Ze zegt dat de kijkers niet van zo'n kaal hoofd houden. Daarom heeft ze dit pruikje gekocht, maar ik weet er niet goed raad mee en met al die lijm aan mijn vingers kan ik dadelijk helemaal mijn werk niet doen.’
‘Wat doet u dan?’ Gaat u goochelen voor de televisie?’
Kabeltje kan zo gauw niet iets anders bedenken wat je met je vingers voor de televisie kunt doen.
‘Nee’, zegt de meneer, ‘nee, ik ga een tafeltje maken. Een bloementafel.’
‘Kunt u dat?’, vraagt Kabeltje.
‘O, hou op’, zegt de meneer, ‘ik kan het zó goed, zó verschrikkekelijk goed. Ik wou maar dat ik het niet kon.’
‘Hè? Wat zegt u nou?’, vraagt Kabeltje.
‘Ja’, zegt de meneer, 'heus waar. Het is allemaal begonnen met het bloementafeltje dat ik voor de verjaardag van mijn vrouw maakte. Gewoon in de schuur. Het werd zó'n mooi tafeltje dat alle broers en zusters van mijn vrouw er ook zo eentje wilden. En de buren. En de vrienden van de buren en daar de buren weer van. Ik deed niets anders meer dan van die tafeltjes maken. Een meneer van de krant die er van hoorde, schreef een groot stuk over me. Goed, tot zo ver vond ik het allemaal best. Maar toen kwam er een meneer van de televisie en die vroeg of ik nou de mensen thuis niet allemaal kon leren hoe ze zo'n tafeltje maken moesten. Ik zei: ‘nee, dat kan niet, want ik kan