‘Houdt u van dieren, generaal?’ vraagt de opgewekte stem van meneer Schoonebeek.
‘O, jjjj... ja... jawel’, hakkelt de generaal.
‘Ook van katten, generaal?’
‘Jjjja... Jazeker’, fluistert de generaal met gesloten ogen. Kardoes ligt nu als een bontkraagje om zijn hals en legt zijn kopje slaperig op de gouden epaulet op de schouder van de generaal. Meneer Schoonebeek krijgt medelijden met hem. ‘Generaal’, zegt hij, ‘ook namens de kijkers wil ik u hartelijk danken voor dit gesprek. We hebben nu met eigen ogen en oren kunnen zien en horen dat ook een generaal niet alleen maar een man van ijzer is. Wij zijn u heel dankbaar, generaal.’
‘Ja, ja... tot uw dienst’, zegt de generaal, die met trillende knieën uit zijn stoel omhoog komt.
‘Ga je nou al weg?’ vraagt Kardoes die zich van zijn schouder laat glijden en kopjes gevend tegen zijn glimmende laarzen met hem meeloopt naar het kraantje, waar de generaal met bevende hand een glaasje water gaat drinken.
Kabeltje, die terugkomt van buiten is net bij de deur van de studio als de generaal met grote stappen door de hal loopt. Kardoes trippelt nog altijd achter zijn hielen.
‘Hé, Kardoes, hier!’ roept Kabeltje als hij eerst beleefd opzij is gegaan voor de generaal vol goud. ‘Wat moest je daar nou binnen, gekkerd?’ zegt hij, als Kardoes op zijn arm zit.
‘O, het was heel leuk’, zeggen de oogjes van Kardoes, ‘gouden glimmertjes en zo...’
Maar daar begrijpt Kabeltje natuurlijk niets van.