Vrouw Jacob
(1935)–Ina Boudier-Bakker– Auteursrecht onbekend
[pagina 610]
| |
lagen tegen de Maagd. De sympathie voor Jacoba's zaak, thans door eigen belangen gesteund, laaide plotseling weer op bij de Lords. En ditmaal behaalde deze stemming de overwinning op de vredespolitiek van Beaufort. Philips had geen oog van Engeland af. Nu Bedford dood was, Humphrey zich meester voelde, oom van den onmondigen koning, besefte hij groot gevaar komende van die zijde. ‘De heks scheen ziekelijk; maar wie wist, hoe ver haar macht nog ging....’ Hij liet de Engelsche gezanten op weg naar den keizer in Brabant gevangennemen, en hun lastbrieven openen. En in Maart 1436 schreef hij naar Londen, dat hij de herhaalde beleedigingen hem aangedaan, niet langer verdroeg. Maar het scherpe antwoord, door Humphrey boven allen onderteekend, was een formeele oorlogsverklaring. De Bourgondiër dook ineen en peinsde. Wéér was daar de gehate op zijn weg! Wàt wilde hij? De Nederlanden nu eindelijk - zonder Jacoba? Maar Jacoba wàs er nog altijd! Als gebeurde, wat onmiddellijk zijn vrees opjoeg, als nù gebeurde nog, wat hij met Van Borselen's leven te sparen had meenen te onderdrukken voorgoed - als de Hoeken Humphrey steunden, en ontevredenheid ook de Kabeljauwen deed toevallen? Wat wist hij, hoe ver Jacoba's invloed in het verborgene nog werkte en zijn grond ondermijnde? Hij zag gevaar in het Oosten - de keizer, die zich wapende.... hij zag in een van zijn wankelmoedige buien zijn droom geheel vervlogen.... Een twééde brief in naam van den koning van Engeland ging naar Jacoba:
‘Zeer waarde en zeer geliefde Tante en Peet, houd u verzekerd, dat wij altijd bereid zijn alles te doen, wat u tot voordeel en eere strekken kan, wanneer gij ons daarvan onderrichten wilt, als voor onze goede bloedverwante en peet. Wilt gij ons daaromtrent bericht geven en ook van uwe goede welstand, dan zal one dit tot groote vreugde zijn.’
Jacoba ontving den brief te Teylingen. De vroege lente geurde door haar open venster, en de Engelsche brief lag in haar schoot. Zij dacht aan een andere lente, dertien jaar geleden, toen zij vol geluksverwachting te Dover aan wal ging. Dacht aan haar herhaalde, vergeefsche smeekbeden uit Mons, uit Gouda - aan haar ten doode gemartelde hoop en liefde.... | |
[pagina 611]
| |
En nu dit - een brief, heenloopende over alle beleediging... allen schandelijken smaad! Er was hun thans alles aan gelegen haar gunstig te stemmen. Jà! Als dit gelijk kon komen met een opstand van Hoeken en Kabeljauwen - als thàns nòg Van Borselen wilde.... Zij sprong op, liep heen en weer - niet meer met haar veerenden, dansenden, lichten tred, die aller oogen immer verrukt had getrokken; maar met hortende, ongelijke, groote stappen. Stond dan stil, en keek om.... Van Borselen wilde immers niet. Zij wist het wèl. En zijzelf - zij wankelde plotseling uitgeput terug naar haar rustbank - zij had immers geen kracht meer. Zij moèst wel zich geven, zooals Frank vermaande, in God's bestier. Maar zij kòn niet - zij verlangde nog zoovéél! Zooveel méér! Zij ademde met de oude begeerigheid de frissche buitenlucht in. Maar in haar holle oogen dreef de smartelijke, wanhopige vraag van een gekweld kind. ‘Mijn arme leven,’ zei ze stil voor zich heen. Het leven, dat zij zóó hartstochtelijk had liefgehad in al zijn uitingen - zoo fel begeerd en genoten - het bloedde uit duizend wonden langzaam uit haar weg. Frank was goed - zij had hem zeer lief; maar zijn liefde, hoe zij die ook noodig had, en er zich, kleumend aan koesterde - kon toch geen enkele meer genezen van de diepe wonden, waaraan zij langzaam doodbloedde. Lang nog - o hoè lange, lànge maanden - had zij de vroolijke, gelukkige, genietende gespeeld. Gejaagd, en vroolijk hof gehouden.... en in haar een doodelijke vermoeidheid - de inwendige, verschrikkelijke vermoeidheid, die haar langzaam trok naar een afgrond. Hertogin zonder land - geduld in eigen erfrijk. Werkeloos - machteloos.... Geëerd? Ja - geëerd bleef zij immer. Maar toch - schamel was haar hof in vergelijk met dat van den Bourgondiër. En groote namen van oude, beroemde geslachten, zij kwamen tot hem, zooals zij eenmaal kwamen naar het hof van haar vader. Niet meer tot haar, waar geen roem, geen eer te behalen viel. Zij zat hier - en zag de oude, trouwe gezichten om zich - maar geen enkel nieuw gezicht, dat als vroeger nederig naar haar | |
[pagina 612]
| |
opzag, hunkerend om haar gunst. Wèl waren daar de honderden gezichten rond haar allen dag, die in haar strijd gevallen waren.... Het was te veel. Zij bloedde eraan uit. Langzaam, langzaam bloedde zij uit. Verlangd had zij te sterven op het slagveld. Desnoods als Jeanne, de Maagd. Een vrouw in 't harnas. Neen - zij begrepen het niet. Meester Martijn niet, en de beide andere heelmeesters van grooten naam, die Frank naar Teylingen ontboden had. Haar gedachten keerden tot den Bourgondiër. Hij wilde haar gunstig stemmen, dat was duidelijk. Hij vreesde dien oorlog met Engeland. Kort geleden had hij verklaard, dat alle handvesten en rechten door hem als Ruwaard of Oir van Holland vóór den Zoen van Delft verleend, krachteloos en nietig waren, tenzij die nà het verdrag door Jacoba zelve als Erfelijke Landsvrouwe, hetzij door Philips als graaf opnieuw waren bevestigd. Ja - de Bourgondiër wilde thans haar en de Hoeken te vriend houden. Humphrey was door den koning graaf van Vlaanderen gemaakt.... Zij wist door Frank: Philips kookte - was tegelijk zéér bezorgd. De verbittering van den keizer, de ontevredenheid in Vlaanderen, Brabant, Holland - zijn uitgeputte erflanden.... Als.... Ach - neèn! Ook, wanneer zij nog de kracht had, zij zou Engeland niet tegemoetkomen, nooit meer. Zelfs niet tegen den Bourgondiër. Maar wèl - àls de oorlog voor Philips ongunstig verliep, de kans aangrijpen hier - voor zichzelf! Als Philips al meer en meer in 't nauw kwam - als zijn eischen voor oorlogsschatting de grenzen te buiten gingen, het volk weigerachtig werd en opstandig - dàn.... Als.... Jà! Dàn zou zij tòch nog eenmaal haar slag willen slaan. Misschien te langen leste voorgoed.... Zij zat recht, haar magere handen geklemd om den langen parelen ketting en staarde in de verte.... Zag: | |
[pagina 613]
| |
Een leger - een groote troepenmacht, die reed over den heirweg - en zij aan 't hoofd - met Frank.... De helle hemel met zijn blindend zomerlicht stortte op haar toe. Haar hand greep krampachtig om steun in haar fluweelen kleed. Zij zonk in, gleed langzaam languit af, en lag stil, hijgend - uitgeput. Van haar dunnen vinger glipte haar ring met diamant - lag als een groote traan te schitteren op het donkerrood van haar gewaad. Quirinus kroop aan de rustbank. Zijn oogen staarden gesperd het vertrek rond in ontzetting: de donkere vlerken waren dicht om de meesteres en om hem....
De Bourgondiër met een leger van dertigduizend man trok naar Calais, om deze stad den Engelschen te ontnemen. Van Holland uit wachtte hij een vloot. Hàh! de vervloekte Engelschman, die hem zijn erfdeel haast had doen missen! Zijn Vlamingen zouden hem aan het verstand brengen, wie de graaf van Vlaanderen was! Maar voor Calais, doen de Vlamingen lauw en onwillig. Al lang haten zij de Bourgondische heerschappij; met beloften en verzoeken moeten zij gepaaid. De vloot.... De vloot, die hij wacht uit Holland, komt niet. Laat zich wachten. Eindelijk verschijnt zij half Juli! Maar toont evenals de Vlamingen grooten onlust tot vechten. Philips' verbijt zich. In deze laatste jaren ondervond hij wat ook de Beier eenmaal gevoeld heeft: dat de keten, die Jacoba's lot aan het zijne bindt, blijft knellen. Nooit loslaat. Dame Jaque is er - altijd. Overal. Tot afstand gedwongen - tot de grootst mogelijke schadeloosheid gebracht - zijn tòch haar geest, haar invloed - de onrust zaaiende, immer dreigende - nooit weg. Deze gansche Engelsche oorlog had nooit die vaart genomen zonder haar. En ook zonder haar, zou nooit de diepe onwil er zijn geweest, welke broeit in den geest der Hollanders. Die besmet de Vlamingen. Nooit zal hij de heks kunnen afschudden zoolang zij beiden leven. Hij geeft bevel de haven te versperren. De Vlamingen, de Hollanders, zij beweren uit vrees voor den opstekenden storm, niet aan de kust te kunnen blijven. De | |
[pagina 614]
| |
hertog kent de gevaren niet! Hij is geen zeeman en geen Hollander! De hertog briescht. Oh, die Hollanders! Ellendigen! Nooit zal hij op hen kunnen bouwen. Daàr kiezen ze het ruime sop. Als nu de Engelschen komen.... Met zijn legerhoofden, de heeren Van Croy, Brimen en anderen houdt Philips raad. Er is veel en niet dan slecht nieuws. De Vlamingen liepen te hoop. Valsch gerucht was verspreid, dat de Engelschen in aantocht waren. Zij riepen dat zij verraden waren en verkocht! De Bourgondische krijgsoversten hebben zij willen doodslaan.... Eenmaal reeds heeft de hertog dezen onordelijken woesten volkshoop tot rede moeten brengen. Als werkelijk de Engelschen in 't zicht zijn, zullen zij vechten? Philips, machteloos, hoort het aan. Ziet het even machteloos aan, dat deze wilde kerels, door niets te houden, hun wapenen neergooien - vuur werpen in de tenten en blokhuizen; wagens en bagage in den steek laten en wegtrekken.... Geen troepen.... geen vloot.... Philips met zijn getrouwen, overweegt: alleen met zijn Bourgondiërs kan hij den vijand niet afwachten. En in den avond breekt hij op, volgt vernederd en verwoed als nooit in zijn leven, het onbekommerd aftrekkend leger. In een scherpen brief aan den graaf van Nassau-Breda beklaagt hij zich over deze trouweloosheid - verzoekt hem dringend, met gewapende troepen zich bij hem te voegen om de Engelschen tegen te kunnen treden. Maar inmiddels is Humphrey geland, en heeft zich meester gemaakt van alle verlaten kanonnen en rijkgeladen wagens. En trekt reeds met zijn benden Vlaanderen en Artois binnen, moordend en brandend. Uit de dorpen, de steden, gaan vervloekingen op tegen den Bourgondiër, die niet bij machte blijkt hen te ontzetten. Komt de ramp van allen kant tegelijk? Was het 't werk van Jacoba, ondermijnt zij steeds zijn gezag - ook hier in 't veld? Of was het toch nog de trouw aan haar, die per slot alles tegen hem in 't harnas jaagt? Is Van Borselen te vertrouwen thans - is hij vriend of vijand? Hij weet het niet! Hij weet alleen Holland om zich als een wespennest. Als de Engelschen straks landen op de Hollandsche kust, is het dan te verwachten dat zij | |
[pagina 615]
| |
vechten zullen? Weet hij, of in 't geheim de heks niet met hen gemeene zaak maakt? Hij schrijft aan de Staten van Holland, hem bij te staan om den vijand uit Vlaanderen te verjagen. Maar de Staten antwoorden koel, dat zij een aanval op Hollandsch gebied zullen afslaan, maar voor vreemd belang geen troepen veil hebben. ‘Voor vreemd belang! Dàt durven die Hollanders, hèm, hun graaf, zeggen! Oh, de heks - de heks, die hun gravin blééf - hun Vrouw Jacob.... Al dien tijd kruist de Engelsche vloot langs de kust - plundert en brandt. Half Augustus landt zij bij het Zwin - dreigt met een aanval op Walcheren....
Stormachtige dagen en nachten van een vreemd-wilden zomer; onstuimige vlagen, jagende bloedroode luchten in den avond. Nachten, waar in den gierenden wind op zijn schip zoo dicht bij Holland, gedachten aan Jacoba Humphrey grepen. Vergeten, lang verleden dagen, die herleefden.... Samen met haar het groote avontuur tegemoet, naar Henegouwen.... In Dover, hij wachtende. Betooverd aanziende in haar wonderlijke gratie Dame Jaque. Op Hartford, zijn frissche, jonge meisje-gemalin. Hij luisterde in den wind, die floot in de zeilen. Haar stem, de hooge, heldere. Verrukt lachend, hem koozend met honderd liefdenamen - verwijtend - schreiend - in drift - smeekend.... Smeekend de stem in brieven - de telkens komende brieven, de vergeefsche.... Haar oogen - helder bruine appels met even violetten schijn in het helder blauw wit.... Was 't waar, dat zij stervensziek is.... Zij had haar liefde een ander geschonken, den Zeeuw Van Borselen - hij had zijn hoofd voor haar gewaagd. Dàt had haar gewonnen. Vreemde jaloezie neep zijn hart. Oud, schijndood gevoel herleefde, stond op. Waàr was dat geluk gebleven met haar - zijn krijgsgodin.... Ellendige Winchester, vervloekte Bourgondiër, | |
[pagina 616]
| |
zij hadden hem gescheiden van haar, die hij zeer had liefgehad.... meer dan eenige vrouw tevoren of later. Hij staarde, magisch gebannen, in de duisternis. Jaren vielen weg. Zij was bij hem, Jaque - hij hield haar in zijn armen, aan zijn borst, kuste haar hunkerenden mond....
Op haar rustbank, waarvan zij niet meer zich verhief haast, leefde Jacoba het gebeuren mede. Een koorts was onafgebroken in haar bloed, die haar laatste krachten verslond. Humphrey dichtbij. Dien zij haatte, dien zij verdelgd hoopte te zien! En wiens doen en laten zij toch als onder betoovering met al haar zenuwen gespannen volgen moèst. Zij zag Frank ijlings met gewapenden, met Van Kijfhoeck en Van Abeele optrekken naar Walcheren, om den Engelschen een landing te beletten. Overal was dubbele wacht geboden langs alle zeegaten, langs de geheele kust van Vlissingen tot Texel. Hollandsche troepen hielden zich gereed den graaf van Oostervant ter hulpe te snellen. Jacoba zag hem gaan, in zijn wapenrusting, nadat hij teeder afscheid van haar had genomen. In de frons van zijn voorhoofd eer hij den helm opzette, las zij den wrok, het ongeduld den Engelschman af te straffen. Hij zou haar wreken. Zij dacht eraan, wonderlijk te moede. Als Humphrey kwam.... Als.... Humphrey.... kwam.... De oude woorden, eindeloos herhaald in haar hart, haar hoofd. Nu wèèr. Nòg weer. En zonder beteekenis geworden. Haar gemaal eens - de eerste - eenige - door niets ongedaan te maken. Verrader - trouwelooze.... Zij zag om zich, verdoold in een vreemd geworden wereld. De oude woorden - de oude naam. Zóó geliefd eens. Thans eindelijk komende. Waarnaar zij gehongerd en dorstend versmacht had. Hier. Nù! Met een leger, een vloot - zegevierend over den Bourgondiër - hem terugdrijvend in smadelijke onmacht. Als hij landde.... En Frank was daar! Om hem tegen te houden. Hem te.... weren.... | |
[pagina 617]
| |
De wanden, de wereld weken. Zij zonk weg in de zwarte, koude duisternis, die bij hevige gemoedsbeweging haar bedolf. Maar in die duisternis: op eenmaal zij zwevende!.... Zij vloog! over diep donker land, over wild bruischend water - verre zware tocht, hijgende voortworstelend.... Want daar - verre - Humphrey! - Zij weende plotseling luidop, in overstelpend geluk.... Tot zij van de eigen tranen wakker schrok. Wat was dat geweest! Haatte zij hem niet meer? De duizend verwijten, beschuldigingen, verachting.... het was er toch - zij bloedde eraan uit naast dengene, die waarlijk haar liefhad.... Maar in den onbewaakten droom was zij den ander toegevlogen, als een vogel uit enge kooi ontsnapt.... Als hij kwam - veroverend, en zijn landen wilde nemen - haar nemen - Neen.... wàt dacht zij!.... Brandend en kloppend het bloed door haar uitgeput lichaam.... Zij wist niet meer - had geen kracht meer iets te weten.... |
|