rooid, zonder macht of kracht onder den Bourgondiër.
En Jacoba luisterde, maar hun woorden hadden geen inhoud meer voor haar. Zij las alleen van hun gezichten het verzwegen verwijt af, dat zij niet beter voor hen bedongen had bij den vrede. Als zij heen waren, dacht zij hoe hun komst haar weinig meer schelen kon. Maar op Montfoort, die langen tijd was weggebleven, en naar men zeide zeer in de gunst stond bij Philips, zon zij, wrokkend en toornig.
Tot Borre zeide zij eenmaal:
‘Zij verwijten mij - allen. Ik voel het. En zij begrijpen niet, dat ik niet anders heb gekund toen.’
Hij zweeg lang, om veel woorden terug te houden. Eindelijk sprak hij:
‘Het is voor u, Vrouwe, en voor ons allen, thans zwaarder misschien dan midden in den strijd.’
‘Ja.’ Zij keek op, in de stille lucht. ‘Ik had in Gouda moeten blijven, tot de groote rust van den dood kwam. Nu besta ik voort zonder rust, in de engte van een dood leven.’
Marie zag haar na zulke bezoeken van de oude vrienden dagenlang uit alle evenwicht. Zij zat, op schoone zomerdagen, tijden in elkaar gedoken voor een groot vuur. Zij zocht het vuur als eenmaal haar zieke vader. Ook, na urenlang in woeste jacht onvermoeid te paard zitten, kon zij teruggekeerd, bijna omvallend plotseling van vermoeidheid, een afkeer in haar weggetrokken gelaat, zich voorover werpen op haar bed, niet sprekend, niet antwoordend, niet etend, niet drinkend....
En Quirinus zag haar. Hij dacht aan den Engelschman, den gehate, die nooit meer komen zou. Maar het was hem geen voldoening meer. Want in zijn eigen borst voelde hij branden het wee der meesteres als een wond; en soms schenen machtige, zwarte vlerken te schaduwen om haar en hem.
Op een dag verscheen Montfoort. Zij ontving hem, met een raadselachtigen glimlach, die hem verontrustte en van zijn stuk bracht.
‘Hoe vindt ge den weg nog, Montfoort? Maar 't is waar: mijn leven hier kent geen hoogten noch sterkten meer.’
Hij had zijn kalmte terug. Dat zij hem toornde om zijn weg-