afweer - bloedend en verbrand storten zij om, in de gracht.
Ontzettende toorn grijpt Philips. De woede van Brouwershaven - woede van wanhoop nu zijn heiligen hem niet te hulp komen. Zijn ontembare moed, zich thans schrap zettend, springt in hem op. Zèlf trekt hij zijn degen, en evenals daar, klinkt zijn kreet:
‘Wie mij liefheeft, volge mij!’
Blinde razernij sleept hem mee. Hij stort zich in de gracht, rood van 't bloed, met lijken schier gedempt. Zijn beste krijgers ontvlamd, volgen hem op den voet, en in onweerstaanbaren drang klimmen zij werkelijk de ladders omhoog, en reeds wringt zich, gebroken door een zwakke plek, een troep Bourgondiërs binnen den wal.
Achter de muren, bij hen die Bourgondische krijgers plotseling zien in hun midden, voltrekt zich een paniek. Met luid gegil vlieden menschen door de straten met den jammerkreet: Verloren! Verloren! Maar de vrouwen van Amersfoort, in felste drift om den Bourgondiër te keeren, rennen aan. Zij roepen honend en beschamend den verschrikten mannen toe stand te houden! Zij hollen aan, met hun eigen verschrikkelijke wapens: hun ziedende, kokende brouwketels, en storten die uit. Philips beneden ziet het komen - ternauwernood ontspringt hijzelf den doodelijken stroom. Maar om hem, half meegesleurd in hun val, ziet hij om zich in een gedrang van vallende, krimpende, brandende, bloedende lichamen, zijn beste krijgers, vrienden, verwanten storten en omkomen in den afgrijselijken poel.
En die daarboven als eersten den prijs meenden weg te dragen van dapperheid en eer, zij worden weerloos en roemloos neergehouwen en afgemaakt.
Ook deze storm is afgeslagen.
Philips met moeite, wendt zich. Een verbijsterde afschuw en schrik heeft hem bevangen. De dood - een dood als hij nooit heeft vermoed, heeft hem in zijn klauwen. Niet in een grooten slag, maar smadelijk voor een kleine stad van boeren en poorters, geschandvlekt. Hij moet weg, wèg uit dit kluwen verminkte lichamen, bloedend, brandend, krankzinnig gillend om schrikwekkende wonden - hij voelt zich neergezogen in den poel, waaruit geen ontkomen is....
Zijn wanhopige hand tastend, grijpt iets - den ijzeren hand-