Maar daar is haar stem, die de woorden zegt, de eenige, die zij hooren willen. In de stilte wegen zij wàt het inhoudt:
Vrij zeker: ondergang en dood.
Maar zijzelf, zoo jong, zoo rampspoedig, zij geeft zich zonder een klacht aan dit hard besluit: het besluit van een eerlijk krijgsman. En Gode zij dank, den Engelschman heeft zij opzij geworpen....
‘Dat ik niet zelf in het veld kan gaan met u en het leger, dat is mijn grootste beproeving. Maar ik moet hier blijven. Mijn gebeden, mijn hoop, mijn volkomen vertrouwen zullen met u gaan. Ik weet, dat het u genoeg zal zijn.’
‘Dàt is haar grootste beproeving -’ zegt zij. ‘Wij - en niet de Engelschman! Zij is toch van ons!’
‘Heil!!’
Bronzen klokken, hun stemmen in haar ooren - troostend en martelend tegelijk. Bronzen zware klokken, waartegen één lichte, spottende, achtelooze stem, die.... wèg moet!
Zij dringen plotseling om haar, in niet te weerhouden woeste teederheid - hun grieven alle vergeten in de dwingende behoefte haar gansch na te zijn.
En zij staat op, zij strekt haar koude handen uit, en raakt hen allen aan; haar kleumend lichaam zich warmend aan hun gezonde kracht, hun trouw, hun liefde. Het is.... als in Gorcum, toen de slag gewonnen was. Zij weet nu als toen, wàt dit alles beteekent: trouw tot in den dood. Maar zij weet nu beter dan toen, wat het waard is.
Maar in het uitgeputte mishandelde land werd het volk, arm, zonder zaad en zonder oogst, oproerig. Verkochten in de steden ééns rijke poorters hun bezittingen om de belastingen te betalen aan de altijd méér eischende beambten van den Bourgondiër. Kabeljauwen zeiden het elkaar:
‘Het was nooit zoo erg onder Vrouw Jacob. Wij hebben het ongeluk in huis gehaald, en wie krijgt het er weer uit.’
‘Wijzelf. Vrouw Jacob. Zij heeft nog een leger. En ik hoor, alle dagen komen zich manschappen aanmelden voor de Zuiderzee-vloot. Als ik....’
‘Ja ik ook. Als ik doen kon wat ik wou, ik meldde me aan bij Brederode....’