Hij zeide stijfjes: ‘Als Uwe Genade mij de hooge gunst wil verleenen Haar bij te staan - ik zal van mijn particulier bezit geld zien los te maken....’
Zij begreep dat hij het gedaan hàd, eer hij kwam.
En op eenmaal speelde zij geen komedie meer, was haar tegenzin echt. Van àllen nam zij zonder aarzeling; alleen hèm wilde zij niet dankbaar zijn, omdat haar scherpe intuïtie haar zeide, dat ergens aan het eind zijn bedoeling wachtte.
Maar de schepen....
Zij strekte langzaam haar hand.
‘Mont fort,’ zij lachte, haar oogen begoochelend - ‘gij toovert het geld uit de rots - hoe dank ik u.’
Zij vermeed haar gewone zegswijze: ‘ik zal het u eeuwig loonen.’ En hij merkte het op, had ook haar aarzeling gezien. Diep, als voor een bewezen gunst, boog hij over haar hand.
Geld! Zij was er achteraf gelukkig mee. Schepen! Manschap!
In den nacht lag zij wakker. Dacht aan deze toewijding, en in kwellenden overgang aan Humphrey. En het wantrouwen steeg hooger, martelde haar met niet te verdringen inzicht in zijn lauwheid.
Kòn hij werkelijk niets, of.... wilde hij niet? Waarom vonden anderen altijd een weg haar te helpen, en slechts hij nooit? Oh - de pijn die knaagde diep in haar hart als een wond! Nooit was zij in haar lichaam gewond geweest. Bij al haar roekeloosheid nooit een ongeluk. Slechts haar hart scheen te kunnen bloeden.
En onverhoeds besprong haar een afkeer van den eindeloozen strijd, die haar gansche jonge leven had vermoord. Dacht zij voor het éérst in nooit gekende moeheid: was zij slechts een zwakke vrouw, zonder meer; een vrouw levend aan het hof, die speelde op de luit, of babbelde achter haar borduurraam. Een vrouw als....
Zij zat overeind geschoten als onder een zweepslag. Wiè had den naam in haar ooren geroepen: Eleonora Cobham?! Hoe kwam zij aan haàr te denken - wat had die vrouw te maken met haar eigen lot....?!
Niets - niets - noòit - niets!’
Haar vuisten gebald tegen haar witte lippen geperst, kreunde zij.