Jacoba, warm, sloeg nadat zij aan Humphrey geschreven had, een donkeren mantel om, en ging in den hof. Sterren flonkerden, een zachte wind dreef klagend om de muren van den burcht. Zij had behouden na haar verblijf op den Gravensteen, een nerveuse behoefte aan frissche lucht; dadelijk, zooals dezen avond in de opwinding van gesprek, voelde zij haar adem beklemd.
Zij zette zich in een uitspringenden hoek van den muur op een bankje, dat zij had laten plaatsen deze week. Er zouden twee menschen kunnen zitten, veilig en voor aller oog beschut.....
Zij moest denken aan Quesnoy; op zulke avonden, een kind nog vol romantische verlangens, was zij naar buiten geslopen, en had gestaan en geluisterd in den donkeren avond.... Ver die tijd - en hoe weinig geluk nog was haar deel geweest....
Zij drukte zich plotseling dichter aan den muur. Mannenstemmen, gedempte, klonken, drentelende stappen. Zij hielden stil dichtbij haar, en den naam Glocester ving haar scherp gehoor.
Een stem zei: ‘Hij heeft een goed voorwendsel niet te hoeven komen: dat conflict met Winchester. Maar zonder dat kwam hij toch niet; hij scheidt zich niet van Cobham.’
‘Is dat werkelijk een feit?’
‘Och, dat weet toch heel Londen. Wat meer is: Beaufort's partij werkt het in de hand, om hem in Engeland te houden.’
‘Ik zou den kerel kunnen vermoorden, als ik denk aan onze hertogin....’
De stappen verwijderden zich. Door de onbewegelijke, smalle gestalte, den donkeren mantel strak rond zich getrokken, gingen lange rillingen, of een ijzige hand zich op haar had gelegd. Haar voorhoofd rimpelde, en zij zag zoo duidelijk als een spel dat voor haar werd opgevoerd, Humphrey en zichzelf in Henegouwen. Zijn toenemende kregelheid en onverschilligheid, de ontslagvrage van de zich ootmoedig voor haar buigende Eleonore. Als dàt waar was, die Cobham! Vergif, oh vergif, dat doodde, in kronkelende lange pijn! Zooals zij zelf leed, alsof een gif in haar brandde! Als dàt waar was - als allen het waarheid wisten - voor wat streed zij dan nog - waarom leefde zij dàn nog....!
Zij stond eindelijk op. Een zwaarte in haar leden, verbijstering in haar hoofd. En de wanhopige worsteling, dat zij dit met aanvaarden kòn. Dat, àls zij dit geloofde - het haar ondergang zou beteekenen.