de diepe neiging niet, waarmee zich de ander terugtrekt. Zij weet, dat er iemand is binnengekomen.
Maar in haar slaapvertrek alleen, breekt een lach plotseling haar stroeven mond open, waarin de tong verwond ingeklemd is tusschen de saamgebeten tanden. Een lach, die geen lach is; een losspringen van wraak, spot, booze vreugde.
Met de grootste moeite dwingt zij zich thans in dezelfde gedragslijn. Want haar wanhoop is gebroken, en haar hart, reeds half genezen vogel, fladdert op tegen de tralies, den uitweg verwachtend.
De jonge kamervrouw zit niet stil. Haar scherpe tong ratelt in het radde Fransch boosaardig geringschattende woorden over de gevangene. En de avond ziet haar soms naar beneden gaan, en babbelen, gekscherend en coquet met den Bourgondischen hoofdman.
Zij verveelt zich! Oh, hoe zij zich verveelt daarboven. Is zij daar jong voor, om op dien stokouden Gravensteen te languisseeren! Als er weer eens een koopman komt, die wat te kijken heeft ....wil hij haar waarschuwen?
Hij belooft lachende. En dan gebeurt het eenige keeren, dat zij bij een koopman, dingt, uitzoekt, praat.... zij raken eraan gewend de soldaten, zij letten er niet meer op, dat zij soms tot buiten de poort met hem gaat. En terug in den hof, babbelt zij weer over wat de koopman vertelde.
Zij is ook weldadig. Zij geeft graag aan bedelaars, spreekt met zoo'n zwerver soms medelijdend.
Zij verveelt zich zóó, dat zij voor de anderen den dienst bij de hertogin vervangt; wat deze, altijd even onverschillig, toestaat. Zij heeft een nieuw handwerk gekocht, waarvoor de hertogin zich interesseert. Jacoba buigt zich naar voren en volgt de draden. Maar zij weven een ander patroon dan dat van het handwerk.
‘De hertog van Brabant heeft op Sint Jacobsdag open brieven uitgevaardigd aan Holland en Zeeland, waarin hij gelast den hertog van Bourgondië te gehoorzamen, aan wien hij voor een reeks van jaren het bestuur heeft overgedragen.’
Op Sint Jacobsdag. Op haar vijf-en-twintigsten verjaardag! Haar blank geworden hand die naar het patroon wijst, beeft. Dan zegt zij:
‘Hoe werkt ge thans verder?’