‘Het is alles voor mijn broeder geen aangename zaak. En laten we eerlijk zijn: was uw neef van Brabant een echtgenoot voor de schoone Jaque?
‘Het gaat hier niet om persoonlijke dingen,’ zei de Bourgondiër, en de huicheltrek lengde zijn bleeken kop. ‘Voor de eer van Brabant voel ik mij verplicht op te komen. Hij is mijn neef, en door uw broeder in zijn vrouw beleedigd.’
De ridderlijke Bedford zweeg. Hij dacht aan den uitersten wil van zijn koninklijken broeder, maar zijn goed hart was tegelijk zeer ongenegen Humphrey nog meer te krenken.’
‘Men kan hem tijd laten,’ zei hij.
‘Neen,’ wierp de Bourgondiër koud tegen. Te goed had hij alles doorzien en doordacht. Als de inval van Humphrey mocht gelukken, en hij was daar niet gerust op nu hij den Beier niet opgewassen daartegen wist - dan had Jacoba en daarmee Engeland voorgoed vasten voet in de Nederlanden. Dan werd, waar hij met zooveel voorzichtigheid en volharding op aan stuurde, het bezit van Holland en Zeeland, hem uit de hand geslagen. Blééf nog de groote mogelijkheid, dat er nakomelingen kwamen, die - men moest Jacoba niet onderschatten! - als het haar gelukte haar huwelijk geldig te doen verklaren, wettige erfgenamen zouden zijn. Dàn was Holland en Zeeland aan Engeland! Dàt nooit! Aan den blaaskaak, dien hij haatte, die hem als een knecht had behandeld! Hij wilde bondgenoot zijn van Engeland, omdat zijn belang in Frankrijk dat meebracht, maar verder ging zijn Engelsche sympathie niet!
‘Neen,’ herhaalde hij. ‘En ik zeg u, ik ben niet genegen langer te wachten, en die vlek op de Brabantsch-Bourgondische eer te dulden. Gij vergeet hoop ik niet het verdrag te Amiens?’
‘Ik vergeet nooit een eerezaak,’ zei de Engelschman hoog.
‘Gelukkig. Want ik ben van plan, als gij weigeren blijft en daarmee het verdrag schendt, mijn troepen weldra uit Frankrijk terug te roepen.’
Bedford ontstelde diep onder zijn koel beheerscht uiterlijk.
Zij kònden den Bourgondiër niet verliezen!
‘Er is bovendien dit,’ ging deze vlot voort, ‘mijn oom, de korting van Savooye, bidt mij onophoudelijk de Engelsche zijde te verlaten, en met Karel vrede te sluiten. Er zijn vele redenen, die mij daartoe kunnen nopen.’