‘Laat hij haar houden.’
‘Het is een brutale beleediging het huis van Brabant gedaan.’
‘Ik ben niet beleedigd.’
‘Hij moèt ze u teruggeven.’
‘Ik wil haar niet. Ik wil rust.’
De Bourgondiër stoof op. De botte jongen zou hem den voet niet dwars zetten!
‘Ge zult u verbinden, indien ook Glocester zich aan ons scheidsgerecht onderwerpt, een heel jaar geen stap te doen, geen verbond te sluiten zonder mij. Dan waarborg ik u het ongestoord bezit van Jacoba's erflanden. Zoolang.’
‘Die heb ik tòch!’ verzette zich Jan.
‘Zolang ik wil!’ beet de Bourgondiër toe.
‘Wil Glocester zich niet onderwerpen aan onzen voorslag, dan zal ik uw hulp zijn tegen den Engelschman. Maar gij hebt mijn wensch niet opgevolgd,’ zei hij plotseling streng, ‘en geen bezetting gelegd in uw Henegouwsche steden.’
‘Daar heb ik den last van gehad, niet gij,’ morde Jan nijdig. ‘Uw benden hebben 't land afgestroopt.’ Hij poosde, keek op, en weer neer.
‘Ik heb geen geld,’ zei hij.
Philips keek hem niet aan. ‘Juist - daàr hàd hij hem eindelijk! Voor geld deed de knaap alles.’ Hij scheen diepzinnig te peinzen.
‘Waarom hebt ge mij dat niet eerder vertrouwd?’ zei hij met die winnende minzaamheid in stem en gelaat, welke hem eenmaal den eerenaam van ‘De Goede’ zouden geven. ‘Ik zal u gaarne immers voorschieten wat ik kan? Later krijg ik het wel van u terug.’
De Brabander herademde. Op eenmaal verdwenen al zijn zorgen. Wat kon hem de rest nog schelen. Philips kon handelen ten aanzien van Jacoba als hij verkoos.
‘Zult ge bezetting leggen in de Henegouwsche steden?’ vroeg deze.
‘Mons heeft die geweigerd.’
Een lachje vertrok Philips' gelaat. ‘Armzalige knaap,’ dacht hij. ‘Het wordt tijd dat Brabant mij toevalt.’
Alleen peinsde hij verder. Dat scheidsgerecht kwam wat Brabant betreft in orde - Jan had geen werkelijk verweer. En op de sommen, die hij hem ging voorschieten, zou de Brabander