namen in de geschiedenis van zijn Huis! - de adel was hier toch nog een uiterst betrouwbare steun. Hijzelf, misschien doordat hij tijdens zijn vaders leven zoolang er zijn hof had gehouden en het land geregeerd - het ook altijd in apart beheer gehouden had - hij was in Henegouwen meer thuis dan in Holland.
Een hooge schaterlach - rappe voeten ijlden de trappen af, langs zijn deur.
De hertog sprong op, wierp de deur open.
‘Jacob!’ riep zijn zware, gebiedende stem naar buiten.
De vlugge stappen keerden meteen, renden de nauwe steenen trappen weer op. Licht als een veer was zijn kind, gezond en sterk. Hij sloeg een arm om haar tengeren schouder, en liep met haar terug naar het vuur.
De dwerg zag toe, met jaloersche oogen.
‘Zit een oogenblik rustig bij me, Japikje.’
Zij vleide zich aan zijn knie. Hij herkende die behoefte aan liefkoozing, aan aanhankelijkheid, zooals hij zelf die had. Margaretha was een koude vrouw - overal elders had hij de warmte moeten zoeken.
Zij zat een poos stil in het vuur te staren.
‘Waar was je, kind, toen je zoo aan kwam loopen?’
‘O - in den toren - ik zocht mijn nieuwen witten valk. Hij is schuw weggevlogen.’ Zij schudde zich: ‘Het is daar akelig; zoo somber en getralied....’
‘Het was dertig jaar een gevangenis.’
‘Ja. En oud-oom Willem, hij was toch een groot ridder?’
‘Dapper en zeer gezien heb ik altijd gehoord. Toen hij uit Engeland kwam, is het opeens begonnen - werd hij krankzinnig. Men zegt.... vergift.’
‘Toen werd hij hier opgesloten?’
‘Ja, maar denk daar nu niet verder aan, kind.’
‘En overgrootmoeder Margaretha, zij leefde toch ook hier?’
‘Zij stierf hier ja, nadat zij zich met oom Willem eindelijk had verzoend. Men heeft ook wel gezegd, dat wroeging om dien strijd tegen zijn eigen moeder hem 't verstand deed verliezen...’
‘Vertel vader, van oude grootmoeder Margaretha.’
‘Neen Japikje, ik ben moe. Wat heb je, mijn kind, aan die verhalen over oude, lang gestorven menschen. Jij bent jong - je hebt een mooi leven voor je.’