Het spiegeltje
(1921)–Ina Boudier-Bakker– Auteursrecht onbekend
[pagina 228]
| |
alles even goed kon als Marianne, wanneer zij maar wilde. Maar het viel niet mee, nadat zij zoo lang het gezag uit anden had gegeven. Zij begon wel met vuur, maar... het duurde al zoo lang, dat Koen nòg altijd niet tegen haar was als vroeger. Hij deed niet onvriendelijk, maar hij haalde haar ook nooit eens aan, en terwijl ze tobde en ploeterde voor haar geringe krachten, schoot haar vroolijkheid erbij in. De krekel was een werkbij geworden - zingen kon zij niet meer. Dit was tenslotte wat tot Koen doordrong. Hij moest denken hoe altijd haar zacht geneurie had gezoemd door 't huis, soms als een groote bromvlieg, dan weer overmoedig uitklaterend in vroolijk tralala. En hij zocht onwillekeurig de huiskamer weer, nadat hij sinds zijn terugkomst strak en zwijgend zijn eigen weg was gegaan, en hij leerde zeggen als na een razenden wedloop alles tenslotte nòg maar schots en scheef in elkaar sloot, en haar blik half schuw half trotseerend den zijnen zocht: ‘Dat went allemaal wel weer.’ Hij - wilde wennen. Hij zei het zich als hij in huis den langen dag Marianne's stem miste, die tot in zijn kantoor doorgedrongen was. Hij zei het zich als hij voor 't middagmaal alles nog vond rennen, alles te laat, Jeannetje slordig met klevende handjes zag omhangen. Hij zei het zich, als 's avonds Lize moe op de bank lag of vroeg naar bed was, en hij geen begrijpelijk vrouwelijk woord, geen blik die zorgvol of blij den zijnen zocht, verwachten noch hopen kon. En terwijl hij het aanvaard had, zich geheel te concentreeren zocht op zijn werk, op het kinderleven in zijn gezin, kon toch zijn wil het verlangen niet dooden, dat zijn gedachten telkens naar Marianne toedreef. Op reis, waar zijn innerlijke strijd hem elk genieten onmogelijk maakte, en een kwellende wrok hem soms Marianne voor oogen stelde, alweer vol illusies voor eigen leven - in September zou zij trouwen - had hij tenslotte alleen nog maar als een verlossing verlangd weer thuis te zijn, in zijn werk. En wèl was daar toen warm in hem geweest de vreugde om het weerzien der kinderen... Maar op dien eersten avond van hun terugkeer was Jeanne even gekomen en had verteld met stille, bedroefde stem: ‘Marianne had haar engagement verbroken.’ ‘Waarom?’ had Lize snel gevorscht, en haar blik was scherp naar den overkant geschoten, naar Koen. Hij voelde het, maar kon geen banale reddende vraag, geen weerwoord | |
[pagina 229]
| |
vinden. Zijn hart bonsde op, en het overstelpte hem verwarrend en verbijsterend: ‘Wat doet ze - waarom dééd ze dat, - haar leven moedwillig breken èn dat van Gerard erbij - en wat wilde zij - wat nóóit kon - nóóit! En wat hoefde zij het hem opnieuw zoo zwaar te maken - nu zij vrij was... De gedachte had hem overmeesterd, bezat hem nog! ‘Vrij - als ze dat voor een paar maanden geweest was, de hemel weet wat gebeurd zou zijn...’ En een redelooze woede tegen haar joeg in hem op, waarvan hij den grond zelf niet dadelijk onderkende: vrees voor den nieuwen strijd tegen het eigen nauwelijks onderdrukt verlangen. Op een avond vond Lize hem boven op het portaal staan, in gedachten verloren. Hij schrikte op toen zij zijn naam noemde. ‘Waar denk je aan?’ fluisterde ze naast hem dringend, haar oogen groot. Hij greep haar opeens in zijn armen, en zijn mond zocht hartstochtelijk den haren. Zij voelde: als vroeger, en haar armen klèmden om zijn hals. Toen, terwijl een bloedgolf naar zijn hoofd joeg, tilde hij haar op, droeg haar het portaal over... Ze lachte, een zacht kirrend lachen, dat hij smoorde tegen zijn schouder. |
|