zij vroeg naar zijn praktijk, bizonderheden van het huis... Zij ging zelfs zoover, telkens tegen haar vader over Gerard te spreken, kleinigheden van hem te vertellen, waarbij zij hem altijd in het sympathiekste licht stelde. En als zij een grap herhaalde, die tusschen hen beiden was geweest, klonk haar lach op tot de tranen in haar oogen stonden.
Maar daarachter verleefde zij het àndere leven, van uur tot uur, van minuut tot minuut. Dáár, waar zijn voetstappen lagen, de muren de echo van zijn stem besloten, was zij in hun midden, liefkoosde en hielp zij de kinderen, gingen haar handen in liefdevolle aandacht en zorg over al wat hem toebehoorde - herinnerde haar bizonder gevoelig reukorgaan haar den eigenaardigen geur van het huis, van zijn kleeren... Daar sprak ze met hem, daar leefde ze van zijn lach en stierf ze onder zijn verdriet - tot zij 's avonds zijn woord, zijn handdruk mee naar boven nam als laatste kleinood van een kostbaren dag.
Toch - aan Gerard klemde zij zich - te hardnekkiger, naarmate de ander in begoochelende afwezigheid, waar geen enkele teleurstelling de illusie stoorde, haar dieper bezat. Strak en besloten, stelde zij vast, wat zij nu zèlf wilde:
In September zouden zij trouwen - en de weken daarvóór, als Koen weer terug was, moesten vergaan in overjachtend zorgen. Ze zou geen tijd meer hebben om daar te komen - nauwelijks eraan te denken - ze zou den onoverkomelijken slagboom stellen tusschen het verleden en wat voortaan slechts haar leven mocht zijn.
Maar de late zomeravond vond haar staan aan het raam en uitspieden langs de grachten en haar mond zong onbewust wat haar wil verwierp:
‘Enden - enden - soll es nie...’
Dan liepen de tranen haar langs de wangen en ze wrong de handen. De gansche wereld, die samenkromp tot de plekken, waar hij kwam...
En zij werd het zich bewust, hoe haar langzaam totaal ontzenuwde het besef van den verren afstand, die hem onbereikbaar voor haar deed zijn. Als zij maar wist waar hij was! Nu werd deze onwetendheid haar een pijn, die folterde in alle mogelijke fantasieën: zij zag zichzelf liggen, zwaar ziek, naar hem verlangend en hij wist het niet. Hij had een ongeluk gehad en zij kon niet naar hem toe, geen bericht krijgen...
Op een morgen aan het ontbijt zei de heer Roske:
‘Ik vind je mager geworden, meisje.’