Hij vergat voor een poos 't geval, totaal zijn aandacht ingenomen door een rumoerige erfeniskwestie van een groote ruziënde familie, waaronder hij met moeite orde hield, tot hij, een oogenblik alleen, werd opgeschrikt door een luid misbaar in de gang. Marianne en hij, tegelijk toegesneld, vonden er op de trap naar het achterkantoor Jeannetje, tranen-overstroomd, in één hand een half versmolten peerdrups, in de andere het zakdoekje, waarmee ze onophoudelijk het onoogelijk gezicht van den jongen Biggel afdroogde.
‘Wat doen jullie hier?’ viel Koen uit, in één toorn de beiden omvattend, en hij trok het snikkende kind af van den jongen, dien hij met een ‘marsch jij, naar boven!’ de trap opjoeg.
‘En jij?’ ging hij voort op een toon, dien hij nog nooit tegen zijn lieveling had aangeslagen, in de ergernis der herinnering hoe het kind dien miserabelen jongen stond te liefkoozen.
‘Om - dat - Willy - weg - moet...’ kwam er, onverstaanbaar door snikken.
Hij bedaarde, half wrevel, half geroerd, en tilde haar op.
‘Nou, huil maar niet zoo, ik ben niet meer boos, maar je mag niet ieder oogenblik naar 't achterkantoor loopen - hier, stil, geef me maar een zoen. Wel allemachtig!’ viel hij zichzelf in de rede, ‘wat heb ik in mijn baard?!’
Hij zette 't kind neer, - tegelijk begon Marianne te lachen.
‘Een peerdrups!’
Hij vloekte. - ‘Die beroerde jongen! Ga je handen wasschen!’ viel hij opnieuw uit tegen Jeannetje, die nu het onheil niet meer overziende, wegholde.
Koen's blik ontmoette dien van Marianne; zij kon zich niet meer goedhouden, lachte voluit.
‘Hoe krijg ik die kleverige vuiligheid weg - er komen dadelijk menschen.’
‘Wacht, aan 't fonteintje beneden, ik heb warm water.’ Ze ging hem vlug voor, schonk warm water voor hem in en reikte hem een schoonen handdoek - toen, terwijl hij zich waschte, wendde zij plots zich af in een beklemmende schuwheid.
Hij merkte het op - een zachte trek kwam in zijn gezicht, onwillekeurig eerde hij haar om dezen schroom. En het ontwrichtte zijn ganschen toorn om dezen storm in een glas water.
‘De twee boosdoeners gevlogen! Ga ons poppetje maar gauw troosten,’ glimlachte hij.