maken hadt - en in de verte, maar zóó dat je eigenlijk niet hoorde, een beetje muziek...’
Ze doordrong het dieper en dieper, ze laafde zich aan zijn genoegen, dat zij proefde als eigen genot. En zij kon met een glimlach denken aan het Concertgebouw, het nieuwe werk van Mahler, het heele kunstlievende publiek...
Het leek haar alles zoo ver en onbelangrijk! Zij zaten hier te luisteren naar derderangs muziek... en alle menschen schenen goed in hun eenvoudigheid - het leven zoo klaar en open, zoo kalm en diep, onder de genegenheid van Koen en de kinderen. En een melodie zong in haar:
‘Gesegnet sei, durch den die Welt entstund’
......................
Er schuf das Paradies met ew' gem Licht,
Er schuf die Schönheit, und dein Angesicht.
Op den thuisweg pakten in den laten broeiend warmen middag zware onweerswolken zich aan de lucht - en juist toen zij het huis inkwamen, rommelde de eerste verre donder.
Marianne naar boven dóórgerend, verkleedde zich snel. Toen, terwijl zij weer naar beneden liep, hoorde zij de bel, een stem in de gang, stappen de trap op naar de voorkamer.
‘Zou Rick gekomen zijn?’
Ze duwde even de deur open...
Een oogenblik stònd ze - roerloos. Dáár voor het raam, met den rug naar haar toe - naast Koen... Gerard!
Hij wendde zich snel - ergens viel een woord...
Zij duizelde. Een àndere wereld sloot zich over haar - een wereld, die zij... vergeten had - en sleurde haar mee.
‘Gerard...’
Haar mond machteloos stamelde zijn naam. Zij zag hem zijn armen wijd opendoen en op haar toekomen. Toen, met een gesmoorden kreet, verblind, verdwaasd - liep ze naar hem toe, als buiten haar wil gedreven. En terwijl zij zijn kussen voelde op haar mond, wist zij door haar gesloten oogleden heen: Koen's gezicht - bleek maar glimlachend - nu ging hij de kamer uit - waarom deed hij dat... En nu was er weer Gerard stem:
‘Vrouwtje - na dien laatsten brief van je - met Pinkster - had ik geen rust meer - ik moèst je zien. Zóó hadt je me nog nooit geschreven! M'n arme schat, heeft ze zóó verlangd...
Een snik hijgde in haar keel - ze klemde zich aan hem vast, in wanhopig verweer:
Ze wàs blij - ze wàs blij!