die gekwetst zijn hartelijken toon terugving: ‘Zoo, dat is een heele verrassing.’
Fré, die het hoorde, brak uit in een storm van gejuich.
‘Tante, komt Gerard? Komt hij den heelen dag hier?’
‘Ja - maar niet voor jou,’ meesmuilde Koen.
Zijn scherpe blik vloog even naar Marianne over.
Zij stond op, bond Jeannetje's servetje los, en ging met Lize's bord naar boven. Toen zij terugkwam was Koen al weg, de kinderen opgebroken om naar school te gaan. Een oogenblik stond zij stil uit te zien in den tuin - keek zij rond over de tafel, waaraan zij even tevoren gezeten had met Koen en de kinderen... En het was haar, of een onverbiddelijke hand haar met geweld terugtrok van dit alles, wat haar lief en vertrouwd was geworden.
Ze ontstelde van de even ongecontroleerde gedachte.
‘Neen,’ dacht ze radeloos, ‘het is niet waar - hij is me nader, Gerard - en niet dit - niet dit...’
Opeens herwon zij zich met geweld. Zij belde Barta om af te ruimen, ging naar boven zich kleeden. Ze wilde naar Gusta.
‘Besta jij nog?’ vroeg Gusta, toen zij binnenkwam, ‘'t is of je daar de wereld afsterft...’
Marianne lachte. ‘Ik ben notabene net vier dagen weg geweest naar Arnhem.’
‘Waarom lieg ik er een dag bij?’ dacht ze zonder het toch te verbeteren. Zij zat er geduldig te luisteren naar Gusta's woordenvloed, blééf zitten terwijl zij wist, dat de kinderen uit school kwamen - zij zorgde altijd dat zij dan thuis was. Maar ze verweerde zich in een doffe voldoening tegen die gedachte: ‘Ligt Gerards moeder mij niet nader dan al het andere? Te lang heb ik Gusta verwaarloosd.’ En met Gusta mee wond zij zich op tot eigen blijde woorden, sprak met haar over Gerard en ze beloofde: ‘Ja, beide Pinksterdagen kwam zij dáár eten - zeker.’
Thuis kwam zij juist voor het eten aan - Koen was al binnen. Verwonderd keek hij op, toen ze gejacht binnenvloog.
‘Ik heb me zoo verlaat bij Gusta - die was natuurlijk vol van het heugelijk nieuws van de Pinkster, en als we eenmaal aan het praten zijn over Gerard, wetèn we geen van beiden meer van tijd.’
Het scheen haar toe, dat zij noodeloos veel woorden gebruikte voor een zoo natuurlijke zaak.
Koen had niets gezegd, maar aan tafel was hij ongewoon