‘Dan moet je dat ook doen jongen, dàt gaat voor.’
In een trots had hij gevoeld: ‘meneer begréép het - vond het goed en ook heel gewoon:’ En een warme genegenheid was in zijn donkere oogen als hij Koen tegenkwam in de gang of op straat, en hij kon met hem meeloopen als zelden een van zijn eigen jongens - vertellend over alles...
Marianne zag het, en zij dacht hoe wonderlijk het was, dat zonder moeite Koen dezen jongen volkomen voor zich gewonnen had, terwijl het tusschen hem en zijn eigen kinderen zoo licht botste. En zijzelf die nu al die weken in zijn huis was, kwam zij hem iets nader? Toch ging alles den laatste tijd zooveel beter, werd haar geest williger, haar handen redzamer voor dit soort werk - zou hij het dan nooit merken? Zij had toch te veel dezen zomer Lize in haar huishouden gezien om niet te weten dat het toen eer slechter dan beter ging. Maar van Lize verdroeg hij het, en van haar, een vreemde, niet - dàt was het verschil.
Als zij dit met zichzelf had uitgemaakt voelde zij zich slap en moedeloos. 't Was ellendig, maar zij kon zich niet onttrekken aan al die toch nietige voorvallen, plichten en ergernissen.
In dezen korten tijd had dit leven bezit van haar genomen - het had haar ontfutseld stuk voor stuk alles waaraan tot nog toe haar hart, haar trots, haar gevoel van eigenwaarde waren blijven hangen. In haar heelen verlovingstijd mocht het haar in bewust redeneeren een feit geschenen hebben, dat zij nu al het andere achter zich liet, - onbewust, dat voelde ze nu, had zij nooit losgelaten het oude leven, was het ook nooit verdrongen geworden door haar gevoel voor Gerard. Wat was het dan, dat in enkele weken haar had overrompeld met zoo verbijsterende overmacht, en al het andere deed vervagen, verijlen tot verre onwezenlijke droomen - knottend in vreemde machteloosheid iedere eerzucht.
Waarom - waarom had nooit Gerard haar vermogen te vervreemden met sterke hand van alles, tot zij machteloos en zalig overgegeven, zich slechts verbonden voelde aan hem? Ze had het verlangd, gewild. Zij had zichzelf opgedrongen dat hij het deed. Nu wist zij, het was niet waar geweest - en zij verweet het Koen. Zij verweet hèm iedere tekortkoming die haar in Gerard ergerde. Zij verweet het hem in uren, als zij slapeloos lag, en zich verweerde tegen een gewaarwording welke zij weerstrevend en tegelijk geboeid onderging: alsof zij na jaren zwervens tusschen vreemden,