terugtrekken dan verlangen in haar gezicht. Ze wist - nog onzeker en zwak in haar droefheid, en altijd levend bij 't oogenblik - alleen maar, dat ze nu dezen vriend dien zij als een immer geduldigen steun naast zich gevoeld had zoovele weken, weer verliezen moest; dat nu weer het oude groote drukke leven op haar aan ging stormen, - terwijl zij tevens zich voelde ontglippen Nieks verknochte aanhankelijkheid, nu hij haar niet meer uitsluitend noodig had.
Ook Koen vond haar deze dagen zóó bleek en teer, als hij haar ledig en zonder deelname in iets, zag zitten staren, dat hij soms opeens haar naar zich toe trok:
‘Je bent toch niet ziek, voel je je niet goed?’ Ze schudde neen, gaf hem stil met bevende lippen een kus. Ze wist... ze wist het zelf niet...
Dan liet hij haar - te diep verslonden ook in eigen smart, dan dat hij zich kon verdiepen in wat in haar omging. Hij deed zijn werk met gedwongen aandacht, maar nauwelijks ervan los, worstelde hij zwijgend en gesloten voor een ieder met zijn leed.
Toch, het begon weer te leven in Lize. Hoe groot haar verdriet om Kootje geweest was, het kòn geen meester blijven van haar lichte, allen druk ontvluchtende ziel. En den dag vóór de kinderen zouden thuis komen brak openlijk het geluk in haar door, ging zij 's morgens na een lange beraadslaging met Niek al vroeg uit. Ze moesten allemaal een verrassing vinden, dàdelijk wat prettigs.
Het was bij twaalven toen ze eindelijk thuis kwam. In de gang ontmoette ze Koen; hij stond stil, keek haar verstomd aan, zooals zij hem daar verscheen, beladen met pakjes, haar oogen helder en tintelend in het nog bleek gezicht.
Toen rees voor 't eerst sinds weken de oude ergernis in hem, geheel verdwenen in den gezamenlijk doorgeleden smart-tijd.
‘Kon ze nù alweer uitgaan en haarkoopziekte botvieren! Ze zag er heelemaal opgefleurd van uit.
't Ging toch alles wel heel gemakkelijk bij haar, en dat voor een moèder! Terwijl hij zelf niet wist nog, hoe hij de dagen doorkwam met die leegte - zijn Kootje, dat er niet meer wàs. De meid had er meer leed van dan zij...!’
Zij zag zijn somber gezicht, met een flikkering van verontwaardiging in de oogen, - en ze voelde wat hij dacht.
‘Ik wou - voor allemaal - een welkom-thuisje hebben,’ zei ze onzeker.