Dicht bij huis zag ze Lize op de stoep staan - die lachte toen zij aankwam, wees op een pakje, dat zij in de hand droeg.
‘Een blouse! ik moest 'm jullie even laten kijken, maar ik blijf niet lang, er komt onweer!’
Marianne look op, om het onverwacht plezier Lize te zien; samen kwamen ze het huis in.
‘Hè,’ snoof Lize begeerig tegen Jeanne - ‘rijsttafel?’
‘Ja kindje, ga binnen, vader is daar - je krijgt gauw een bordje.’
In een blazenden tocht, die Lize's haren opwoei, zat de heer Roske voor zijn bureau en stak blij zijn gespierde hand naar haar uit.
‘Zoo - laat me je eens bekijken - goed?’
Ze lachte.
‘Vàder dan toch! Wat ziet u eruit! Wat hebt u uitgevoerd?’
‘Gezeild. Maar dat's geen antwoord. Je bent smalletjes.’
‘Hè nietwaar!’ stampte ze ongeduldig.
Een rimpel trok boven haar kleinen neus. Haar vader zweeg. Een poos geleden had hij eens gezegd, dat Koen haar niet genoeg ontzag. Toen was Lize veertien dagen boos weggebleven, en de koppige oude man, die het huis van zijn schoonzoon niet meer verkoos te betreden - ‘'t zou hem een beroerte kosten als hij hem toevallig tegenkwam’ - had dagenlang op de gracht geschilderd om Lize te pakken te krijgen. Eindelijk hadden ze vrede gesloten, maar na dien tijd paste de vader op.
‘Hier Lieske, een lekker hapje.’
‘Wèl zalig Jane, maar kind ik word ziek - ik had net clandestien vruchtenijs op. Ik was met Dora Vermeer.’
‘Dan eet je thuis maar niet, en 't ziek worden komt toch pas vanavond,’ lachte Jeanne.
En Lize, lui op de bank, snoepte - met één oog naar de klok: ‘Koen... Barta. Nu jullie kijken naar mijn blouse.’
Marianne had 't pakje al los, hield het lila voiletje be- wonderend op. ‘Beeldig Lies.’
‘Maar ellendig duur,’ kreunde het van de bank.
‘Dàt komt later,’ zei Jeanne ook hier en schepte aandachtig nog een extra lekker hapje op Lize's bord.
‘Blij, dat jullie 'm mooi vinden, ik kon 't niet laten, 't is zóó mijn kleur!’ Ze gleed van de bank - ‘nu vlieg ik - hemel 't onweert al! - dag vader. Jane wel bedankt - Marian.’ Ze rende de deur uit.