‘Ik heb ze zoo lang gekend in den goeden tijd, zou ik ze nu ontwijken in den
kwaden?’
Louise kwam en vroeg:
‘Frederik is 't waar dat de Russen niet meer betalen?’
Zij ging groot, zwart, mager over straat - een gestalte uit vroeger tijd in haar
lange zware zijden rokken, haar wonderlijke hoeden met de dichte wijd gulpende
zwarte voile.
Sterk van lichaam en sober van natuur, onderging zij zonder veel bezwaar het
gebrek aan warmte, aan voedsel. In de voorkamer zat zij bij de kleine potkachel
en dronk haar surrogaat-thee van gedroogde appelschilletjes of lindebloesem bij
het licht der regulateurlamp, die zoo lang als onbruikbaar sieraad gestaan had
op den hoek van den schoorsteenmantel. Want nu was er geen petroleum ook meer te
krijgen, en het ongeloofelijke was gebeurd: haar kostelijke petroleumlampen kon
zij niet meer branden.
Dit alles droeg zij zonder klagen, maar wat zij wèl voelde was dat er geen
coupétjes, geen auto's meer stilhielden voor haar deur op de gracht. De oude
dames hadden hun koetspaarden moeten afstaan of de dieren waren te zwak om het
rijtuigje nog te trekken. Zij bleven in den stal, mochten niet vermoeid. Velen
ook, wier inkomsten sterk waren verminderd, hadden geen rijtuig meer. En de stad
was zonderling stil geworden, nu geen enkele auto meer reed. Maar in Louise, als
zij hoorde van het voedselgebrek ook voor de dieren, werd langzaam een gedachte
wakker die leven bracht in haar dofzwarte groote oogen. Als het zoo voortging,
zou ook Caroline de dieren in haar asyl niet meer kunnen voeden. Dàn werd door
Gods hand met dezen vreeselijken geesel des tijds, paal en perk gesteld aan
Carolines afdwaling, haar misdragingen. Dàn werd zij teruggevoerd tot haar,
zooals Phine eenmaal tot haar teruggevoerd was. En zooals zij Phine had
beschermd en verzorgd tot het laatste toe, zou zij deze zuster thans vasthouden
in haar natuurlijke thuis.
Zij sprak nooit, zelfs niet tegen Frederik van deze overtuiging, deze hoop, die
zij, kou en ontbering niet achtend, den ganschen winter in zich gedragen had.
Die haar deed uitzien in 't spion over de gracht, waarover zij zeldener nu
Frederik zag komen, langzaam in zijn pels, met moeite het hoofd recht heffend.
Waar zij nu spoedig Caroline zou zien komen - waarmee zij weer wonen zou -
tezamen levend weer met een vrouw - een zuster.
Maar Mies Melgers, die wanneer zij kon wat melk meebracht van huis voor tante
Carolines zieken Joko, keek wat angstig naar de, in den laatsten tijd
onrustbarend aangegroeide menigte honden; groote honden waren erbij, die gekweld
en hongerig rusteloos heen en weer liepen.