gereed
zich te verdedigen. Prikkelbaarder tegenover hen, en onmiddellijk bezeerd door
wat ze vroeger niet zou geacht hebben.
Want al was ze nog zoo goed voor Bos, haar kinderen stonden duidelijk in de
eerste plaats. Naarmate de maanden vergingen werd zij wel rustiger, verloor zij
het dadelijk gejaagde, de vrees dat hun iets te kort zou worden gedaan; maar
toen begon iets geheel onverwachts haar opnieuw uit het evenwicht te brengen.
Zij merkte verbaasd en verbijsterd:
Bos wilde niet alleen haàr. Hij wilde ook zeer beslist de kinderen.
Hierop had zij nooit gezonnen. Zij had alleen aan zich zelf gedacht. en geen
rekening gehouden met de verlangens van een man die nooit een gezin bezeten had,
en nu plotseling zijn leven daarmee gevuld zag.
Bos had allereerst en voor alles Betsy begeerd. Als hij boven kwam, er een kittig
vrouwtje vond - in den winkel kwam ze nooit - was zijn hart licht van geluk. En
verduiveld wat een ree wijf was ze om hem te helpen in de comité's van zijn
buurt waarin hij zitting had - hoe goed kon ze met de menschen opschieten en
praten. Nooit was haar moeite te veel, lachen en babbelen kon ze en practisch
was ze ook.
Maar dan dat lieve dochtertje, dat hij nu naar hartelust mocht verwennen. In den
winkel kwam ook zij niet - neen, och daar was hun heele leven niet naar geweest.
Maar Zondags, dan neusde ze er maar wat graag rond! Dan keek ze in alle
flesschen en laden, en als een kind speelde ze er winkeltje mee. Zij achter de
toonbank, hij ervoor.
‘Meneer, wat blieft ù?’ op zoo'n lekker aanhalig aanstellerig toontje.
En dan als hij kamillen vroeg, met een mand sponzen aankomen... en dan lachen -
een pret! Bets en Seb kwamen er soms op af, zóó schepte ze op!
Ja, wat was zijn leven anders geworden - dat lieve ding kon hij haast geen minuut
uit zijn oogen missen. Te denken dat Bets zei: ‘de kinderen zijn al zoo groot,
ze zullen je niet lang tot last wezen.’ Hij wou den last wel lengen!
Maar dien verdraaid lastigen jongen, die Seb, dien wou hij óók baas! Eronder wou
hij hem hebben - wat van hem maken. Hij zoù bukken voor hem, en als hij hem maar
eenmaal in zijn knuisten had, zou hij er best een bruikbaar mensch van maken.
Zóó werd het een apache, vol baldadige streken, ruw en gemeen.
En dan was er nog die jongen in Den Haag - zoo'n nette
bedaarde vent. Die moest hem niet - neen, dat was een veel harder noot om te
kraken dan Seb. Maar dat zou hoopte hij ook anders worden.
Hij had opeens ontzaggelijk veel te doen. Zijn vriendelijk gezicht