Of ik altijd
iets gemist had, en het er nu wàs. Gevoel, gedachte uitdrukken in de beweging
van je lichaam.’
Hij keek haar strak aan.
‘Ik vertel dit zoo precies - het is zoo lastig om een ander uit te leggen....
maar eindelijk ben ik in mijn eentje onder duizend angsten - want verbeeld je,
jij wist er heelemaal niets van, dat was nog nooit
gebeurd, doodeenzaam voelde ik me.... naar Leistikov gegaan en heb haar
voorgedanst.’
Ze keek hem vol verwachting aan, maar zijn gezicht was op eenmaal zoo gesloten
ontoegankelijk alsof iets het plotseling versteend had. Ineens wist ze, dit was
het gezicht waarmee hij Willy kon aankijken.
Er wankelde iets in haar. Haar gevoel van veiligheid begaf haar. Toen ze weer
doorging, was er een lichte ademloosheid in haar stem.
‘Zij zei, dat ik een grooten aanleg had, dat zei ze ronduit, ik mocht het tegen u
zeggen. Het was nog onvolmaakt alles, natuurlijk - maar het voornaamste had ik -
ik heb 't ook altijd gehàd - ik... Vàder!’
Ze was van de leuning gegleden door de heftigheid waarmee hij plotseling rechtop
schoot en zijn arm wegtrok.
‘En nu wil je me toch zeker niet komen vragen danseres te mogen worden?’
Stom keek ze hem aan. Haar tong weigerde. Dit was een ‘vader’ dien zij niet kende. Ze knikte schuw.
‘Hoe kàn je,’ zei hij, gesmoord van woede, ellende. ‘Hoe kàn je het hart hebben
me dàt te komen zeggen!’
‘Maar omdat het mijn diepste zelf is! Daarom juist kom ik bij u. U die me toch
altijd begrijpt!’
‘Begrijpt,’ zei hij haast stikkend, ‘ik begrijp 't maar al te
best! Maar luister goed, eens en voor al: nooit. Nooit zoolang je in mijn huis
bent.’
‘Waarom minacht u het!’ riep ze driftig ook, gestriemd door zijn toon. ‘Daar hebt
u het recht niet toe! Als ik schilderde, zong, pianospeelde, dat zou u goed
vinden. Dat is toch precies hetzelfde!’
‘Neen,’ zei hij koud, ‘dat is niet hetzelfde - en het ergste is
dat jij dat niet eens voelt.’
Hij keerde zich af. Met zijn hoofd in zijn handen zat hij, zijn ellebogen op zijn
bureau. In dit oogenblik besefte hij, brak wat zijn leven waarde gaf.
‘Hij houdt ineens niet meer van me,’ vloog door Els' hoofd. En plotseling even
woedend als hij, in de pijn die dit plotseling onthouden van zijn liefde, zijn
begrip haar deed, sloeg ze toe:
‘Als u het niet wilt, u heeft per slot niets over me te zeggen - dan vraag ik het
mijn eigen vader.’