een brug slaan,
de kleine vaste brug van haar eerlijke, zich geheel uitzeggende liefde -
waarover hij dan veilig komen kon tot haar. Want dat was het: een man vreesde
altijd zich over te leveren. Maar als zij éérst - als zij
alles....
Hortend, stootend... want 't was zoo moeielijk - nooit wilden de woorden komen
over het diepste; en als ze moeielijk zich gevormd hadden en naar buiten
getrokken waren, dan stampvoette je en sprongen de tranen je in de oogen van
machteloosheid en ellende en vernedering, omdat je zoo laf, zoo onjuist, zoo
zonder kracht, uitsprak wat als een storm in je joeg. O - en daarom bereikte 't
hem niet, omdat je het zoo verkeerd zei....
Maar dan ziedde ook plotseling heftige toorn op in Jetje, dat hij haar daartoe
gebracht had dit alles uit te spreken, waarmee hij haar nu staan liet. Als met
een hoop scherven. Dat hij het niet verstond zònder woorden! En plotseling zag
zij hem van deze radelooze drift in haar opschrikken, die eindelijk hem trok uit
den ban van onverschilligheid.
En toèn - tegelijk - als een geschenk viel het haar toe: hervond ook zij
onverwacht den eigen ouden toon tegen hem. Bevend greep zij hem op, als een
kleinood. Ze kwam voor hem, en haar handen op zijn schouders, haar oogen in de
zijne, zei zij:
‘Maar 't kan hem ook heelemaal niet schelen of Jetje hier nog ooit komt....’
Hij lichtte op - ontroerd. Vatte haar handen in den ouden lief-koozenden vasten
greep.
‘Wat denkt ze dan? Dat ik het niet ook ellendig vind??’
‘Ach ja natuurlijk - zie je wel - ziè je wel - een man kàn die dingen niet uiten.
Maar het wàs - het was dan toch ook voor hem even erg!’
Zijn stem, zijn woorden, zijn handen! Zij klemde er zich aan vast! Zij hàd hem
weer! Nòg! En die troost was plotseling zoo verlossend, dat ze begon te schreien
met groote warme tranen als een kind, haar gezicht tegen zijn hand gedrukt.
Schreide, eerst omdat zij het niet laten kon. Dan, omdat het zoo'n zalige
verlichting was achteraf om dat alles te kunnen schreien bij hèm. En toen, omdat
haar tranen zijn troost tegemoet zagen.
Maar die kwam niet.
Hij hield niet van tranen. Misschien had hij in zijn huwelijk te veel tranen
gezien; booze, onredelijke, woedende, makkelijke tranen.
Hij hield van Jetjes transparante lichte bekoorlijkheid, maar niet van dat zware,
wat niet bij haar behoorde: verwijt, liefdesbetuiging in woorden, schreien...
Hij keerde ook onbewust er zich van af, omdat