goed zeggen ook: mevrouw begon zoo naar huis te
verlangen; ze moest afleiding hebben in kleine bezigheden, in eigen omgeving....
‘Ja - nu zit ik met het probleem: de dokter en de zuster beweren allebei dat het
noodig is Gerda thuis te laten komen. Zij verlangt er zoo naar.’
‘Ze verlangt naar jou en jij vindt het goed!’
Hij keek neer, verstoord. Hij wou praten, redelijk - en begrepen worden.
Er lag een stilte na wat geweest was de kreet van een aangeschoten vogel in den
avond.
Over zijn hoofd, zijn grijzend donker kroezig hoofd, ging zijn hand nerveus heen
en weer. Jetje volgde die hand met de oogen, zij voelde het terugspringen van
het zachte krullige haar - dat deed zoo'n pijn of zij er nooit meer aan zou
kunnen raken.
‘De dokter beweert, zij moet de genezing vinden in eigen home, in kleine
huishoudelijk plichten. Het is dus 't eenige....’
‘Het eenige - het eenige....’
Jetjes hart sloeg snel en flauw.
‘dat ik haar hier laat komen....’
Wat deedt je - waarom stondt je op - en zat nu op dien stoel tegen den muur waar
je nooit zat.... Als een.... vreemde. Nù zèggen: bedaard, helder en zóó precies
dat hij alles begreep van 't erge dat je leedt onder dien twijfel, niet van die
machtelooze woorden.... Maar.... nee, daar vielen in je hoofd de gedachten,
honderd tegelijk, al dooreen en je lippen wilden niet van elkaar. Tot alles weg
was - een holle leegte, met één ding rechtop:
‘Ik kan niet meer hier komen als Gerda thuis is.’
Niet meer! Ik niet? Maar ik hoor hier! Ik en zij niet! Voelt
hij dat niet? Ik hoor bij hem en hij bij mij.... als hij dat niet voelt - niet zóó voelt dan.... dan....
Opspringen en aan zijn hals hangen, en zijn gezicht boven je zien met de liefde
erin - den lach en de zachtheid in zijn oogen die je zoo trotsch wist voor joù
alleen.... wist.... Maar je zat op je stoel, stijf, strak - je
lichaam, je tong, je denken onbuigzaam.... star....
Hij liep heen en weer, gekweld. Waarom zei ze nu niets, hij kòn toch niet anders
doen! Dat moest ze toch begrijpen! Wat bedoelde ze nu met dien uitroep - ze
hoefde waarachtig op Gerda niet jaloersch te wezen; ze moest weten dat hij van
haàr hield. Maar voor 't oogenblik - ja oogenblik? Wat wist hij van oogenblik of
toekomst - hij wist niets meer, alle hing uit de voegen. Hij kon zich ook om
geen ‘later’ bekommeren, - over vijf dagen moest hij spelen in Frankfort op 't
muziekfeest. Hij had pijn in zijn arm, dat kreeg