En toen zei ook hier een vroolijke stem:
‘Dag tante Caro! Ik ben Mies Melgers.’
Vurig rood vlamde nerveus langs Carolines wang en hals: het beleedigd
terugtrekken voor al wie haar hier in haar vesting kwam opzoeken. Maar terwijl
ze daar nog stond en zweeg, had 't meisje haar hand even geschud, was meteen de
kamer ingeloopen en stond vriendschap te sluiten met den gemeen scheldenden
papegaai.
‘Vermakelijk beest. Wat hebt u daàr tante? Een aap? Ziek?’
Zij lag al op haar knieën, en trok voorzichtig het dekentje weg.
‘Hij hoest zoo,’ zei Caroline schor.
‘Ja kassian - allemaal krijgen ze t.b.c. Dat is het klimaat. Hij bibbert, maar
dat's misschien alleen nervositeit. Hebt u hem wel eens gemeten?’
‘Wat meen je?’
‘Zijn temperatuur. Nee? Jammer dat ik geen thermometer bij me heb, konden we zien
of hij koorts heeft. Stil jongen, er gebeurt je niets - zijn handje gloeit. Wat
doet u aan 'm?’
Samen hadden ze gezeten op 't oude canapeetje, versleten en verkleurd, tusschen
de katten die niet opzij verkozen te gaan.
‘Dat is nog van je overgrootmoeder Goldeweijn,’ zei Caroline Craets. Voor 't
eerst had ze eens openlijk en vertrouwelijk met iemand kunnen praten over haar
beesten. Over hun karakter, hun eigenaardigheden, hun gestel. Hoe ze bij haar
kwamen soms, mishandeld, gejaagd, verwond, en hoe ze hier zich gingen gedragen
in het groote dierengezin. De kostdieren haalde je er zóó uit - die waren niet
schuw, veel gauwer aanhankelijk voor haar; moeielijker de zwervers. Sommigen
verloren nooit hun vijandigheid. ‘Kijk die,’ ze wees op een grooten herder, die
valsch loerend, den neus op zijn pooten alleen lag in de zon. ‘Die blijft een
eenling - hij bijt zelfs mij als hij een extra humeurigen dag heeft - ik heb hem
losgekocht van een onmenschelijken kerel; hij was met wonden overdekt....’
Zoo had Caroline zitten vertellen, en het meisje had geluisterd, belangstellend,
zooals Jetje dat vroeger als kind kon. Maar dit meisje zei zulke verstandige
dingen; en verwonderd, buiten de wereld levend, hoorde Caroline hoe zij
studeerde voor dokter.
‘Samen met allemaal jongens?’
‘En andere meisjes ja.’
‘Zoovéél dan al die dat doen?’
‘O ja zeker tante.’
Later op den middag, die een wonderlijk gelukkige middag werd voor Caroline, toen
zij samen thee dronken - had Caroline