‘Zoo dan heb ik wat voor je....’
Hij greep: ‘O het portret! Eindelijk!’
Haar oogen vol verwachting op zijn gezicht. ‘Allerliefst.... ja dat is Jetje.’
Met iets van pijn, zachter: ‘Dat.... is.... Jetje....’
‘Lieve schat zie je wel, er is wèl wat!’
Hij liep rond, zette het portret tegen het vaasje met prunes op den vleugel,
keerde terug, ging eindelijk zitten.
‘Jettie - ja ik.... ik heb een brief....’
‘Van je zoetlief? Ik vermoord 'r.’
‘Neen, houd je wapen in de scheede. Neen Jetje in ernst: ik heb een brief
gekregen van Gerda's dokter dat zij beter wordt.’
Zij zat plotseling roerloos. Het was als een aardbeving. Stijf haar handen in
elkaar om zich in toom te houden. Want.... daàr was het! Eindelijk! Je moest
even diep ademhalen, zoo bonsde je hart. Gerda beter, dan zouden zij kunnen
scheiden. Gerda zou dat ook wenschen - niet nòg eens die hel van samenleven.
Zij zuchtte diep. Je werdt er haast bang van - de mogelijkheid opeens. Zoo uit de
lucht. Op dezen heerlijken dag. Met al zijn bloesems en blauwen hemel! Het
was.... zóó veel, dat je haast ervoor terugging - je wou bergen, nóg veilig in
het oude.
Ze keek niet naar hem. Je wist alles van 't leven tusschen hem en Gerda. Langzaam
hadt je alles aan elkaar gepast bij stukjes en beetjes wat hij losliet - vragen
kon je nooit. - Wachten.... tot hij moeielijk eens iets vertelde. Maar je wist
het eindelijk of je erbij geweest was - je kende die vrouw, zoo'n soort vrouw,
tot in alle schuilhoeken van haar aard.
Waarom deed hij nu zoo somber.... er was nu toch de toekomst. De.... toekomst! O
jà, zóó! bij me komen dat ik je vast kan pakken, heel vast en in je lieve oogen
kijken.... Maar waar wàs 't nu.... was 't nu dat er wezen moest - ergens zat het
verscholen! Waàr dan....
Zijn hand, met de donkere haartjes bovenop - alleen maar die haartjes heen en
weer tegen je wang.... Hand, die ze wou hebben altijd bij zich, geboetseerd of
geschilderd....
Hij zei niets! Was 't dan voor hèm.... och neèn domoor! 't Is zóó overweldigend
ook.... 't maakte haàr immers ook stom van angst, van geluk.
Maar toch wou je hóóren....
‘Schat....??’
Oogen die de zijne zochten, de bruine, zwaarmoedige, en ook licht ontwijkende. Er
zich in nestelden, dieper borend....
Hij zweeg. Zoo vliegend was dit aangestormd op zijn rust. Hij was