een nietswaardig mensch tot vader had; daar viel niet aan te
veranderen, ze moest maar denken hoe iedereen hier van haar hield.
‘Hier ben je veilig hoor kind, bij ons! Je bent ons dochtertje,
dat weet je toch hè?’
En Sophie omhelsde in drift, veroordeeling en liefde het meisje, koesterde haar
in moederlijke liefkoozingen.
En Els in de warmte dier liefde, voelde zich voor 't oogenblik wel vertroost en
geborgen. Gelukkig weer bevrijd van dat andere! Maar iets bleef in haar hangen
dat zij moeder niet vertelde: wat papa gezegd had over dansen.
Ze had niet kùnnen zeggen waarom ze dit juist verzweeg. Het lag in haar als een
wonderlijk ontroerende, onomstootelijke waarheid.
Toen Willem op een avond, een week of drie later zat te leeren, hoorde hij boven
zijn hoofd op zolder een vreemd geluid: iets van trippelen en glijden....
ratten?
Hij was naar boven geslopen, en toen hij boven de trap uitloerde om het beest te
verrassen, had hij iets gezien wat hem verstomd en onbewegelijk deed blijven op
zijn traptree.
Voor den ouden spiegel op zolder, bij het licht van een kaars, Els, in een sjaal
gewikkeld, die ze uitspreidde en weer om zich heen trok, terwijl zij zich
draaide en wendde, bukte en op de teenen hief, en eindigde in een wilde
werveling.
‘Wat doè je?!’ bracht de jongen uit, toen zij eindelijk stilstond.
Ze schrok zóó dat ze een gil gaf bij het dwaasverbaasde bleeke gezicht boven de
trap uit; kwam toen snel zacht op hem toe en ging naast hem zitten.
‘Ik dans.’
‘In je eentje?’ zei hij een beetje griezelig om die rarigheid.
‘Ik probeer een gedachte te dansen. Papa heeft me ervan verteld.’
Hij schudde zijn nuchtere blonde hoofd. ‘Wat die rare vent, Els' vader vertelde,
kon nooit veel zaaks zijn. Een mooi nummer, die oom!’
Ze had de kaars opgenomen, gehinderd en gestoord - haar inspiratie plotseling
verstoven.
‘Kom.’
Zij gingen naar beneden. Maar bij zijn kamertje verlangend naar gezelligheid,
bleef ze staan.
‘Ben je al klaar?’
‘Nee, ik zit met dat Duitsch....’
‘Geef eens hier. Och jongen, dat wemelt van de fouten! Dat moet dich zijn en
dit....’
Hij zette gehoorzaam wat zij hem voorzei, maar toen het klaar was, bleef hij
verdrietig staren naar de boomen tegen de maanlichte