hoofdonderwijzer
was op het dorp. 't Stond als een glorie in zijn kinderherinnering.
‘Waarom moet je in je eigen huis altijd moedwillig iedere vreugd doodmaken?’ had
Sophie gezegd.
‘Ach, omdat hij dat geen vreugde vònd, omdat er in zijn leven nu eenmaal alleen
zijn werk was en de voldoening daarom. En de enkele diepe verborgen vreugden die
hij niemand ooit zei: nog eens bij de oude vrienden van zijn ouders zitten op
het dorp. Met Els buiten loopen, haar hooren praten en vertellen. En nu en dan
praten met een lieve vrouw tegen wie op een laat uur soms iets van vertrouwen in
hem openbrak. Maar dit....!
Toch had hij toegegeven. Om het kindergezicht dat in huis zijn schaarsch geluk
uitmaakte - om een spanning in twee ernstige jongensoogen - om zijn schoonvader
die er zich in verheugde - om Jetje die zei: ‘Hè onttrek je daar nu niet aan
Jacques, ik ben altijd zoo trotsch op je.’
Toen had hij geglimlacht.
Maar op den middag bij Couturier - Sophie naast zich met haar grandioos
bepluimden grooten veerenhoed - Sophie ontroerd en bleek en zeer gedistingeerd -
Els stralend naar hem kijkend - Willem verlegen en doodernstig - de toespraken
die hij overdreven vond maar toch zoo warm - het huldeblijk, een schilderij van
Maris, waar hij dolblij mee was - en eindelijk het af en aan golvend défilé van
tallooze vrienden en bekenden - van menschen ook die hij zich nauw herinnerde,
maar die hem schenen te kennen in genegenheid.
Dàt alles was toch iets goeds.
En dan 't diner, waar ook zijn schoonvader en Pieter mee aanzaten, en Cloese en
Leedebour, en al zijn vrienden, nadat Sophie naar huis gereden was met moeder en
de kinderen - Sophie, die deze voldoening had geoogst in de toespraak: ‘En u
mevrouw, hebben we heel dankbaar te zijn, want we weten hoeveel u uw man hebt
moeten afstaan aan zijn werk; maar u hebt dat gedaan nietwaar, volkomen bereid
en volkomen begrijpend, en hem door de rust in zijn huis zijn werk daarbuiten
mogelijk gemaakt. Het milieu hem geschonken, waar hij zijn kracht weer
verzamelen kon voor zijn taak in de maatschappij.’
Cloese, terwijl hij voor haar boog, zag haar bleek, hoog, met een glimlach de
gelukwenschen ontvangen. Tegen Leedebour zei hij:
‘Ja ja, zoo'n vrouw. Naast den man openlijk erkend worden als degene zonder wie
hij nooit tot deze hoogte zou gestegen zijn. Voor al zulke vrouwen, wier eigen
geest nooit uitgekomen is boven het schrijven van een kruideniersboekje of het
optellen van een waschlijst