‘Weet ik niet. Kan ik niet.’
‘Waaròm kan je dat niet?’ lachte hij verrukt.
‘Ik-e - nee - ik weet niet - ik ben geloof ik altijd verlegen voor je.’
Ze stond plotseling op. Het geluk om den blik waarmee hij haar aanzag, was zóó
groot dat ze het haast niet verdroeg. Ze dwaalde de kamer door, bleef staan voor
een verbleekt portretje.
‘Wie is dat?’
‘Mijn vader. Mijn moeder staat hier. Ik heb ze pas opgezocht.’
Die twee - die hadden hem gekend toen hij klein was, een kind! Als nog zijn
moeder geleefd had, ze zou erheen gereisd zijn, en in dat kleine huisje bij de
oude vrouw willen zitten om alles te kunnen vragen. Alles. Hoe hij was als kind
- of hij wel huilde - waar hij blij om was - hoe ze hem noemden - wàt ze precies
tegen elkaar zouden gezegd hebben....’
‘Ben je later nog dikwijls naar huis gegaan?’
‘Dikwijls niet, maar toch geregeld. Vader is eerder gestorven.
Ach jà - zitten daar aan die tafel met 't oude lieve mensch....’
‘Wat zei je dan, en wat zei zij dan tegen je - zoende ze je, en
hoe deedt jij met je moeder....’ wou Jetje weten, maar ze dorst niet te vragen.
Ze luisterde alleen gretig, vulde aan.... Dan zwierf ze, wat schuw, naar het
eerste portretje, zijn vader. Keek er lang naar. Zijn vader - zijn vader - een
oude man - een oude hij.... Wonderlijk en heerlijk die dingen, waar al de
nieuwsgierigheid van haar hart zoo zalig van droomen kon.
De frissche herfst streek als een verademing over de stad. Tusschen den goud
bestrooiden wal, rimpelde het grachtenwater weer glanzig en donker, en in het
scherpe najaarslicht stond de stad in onvolprezen pracht.
Verjongd, verhelderd alles weer! zong het in Jetje. De herfst, de winter,
concerten, het heele leven dat zij met Kraus meeleven kon. En zij wandelde veel,
in de behoefte van haar gezonde jonge kracht, door het opgewekte stadsleven. Zij
reed paard met Cloese, dien ouden vriend, en samen dronken ze thee op
Amstelzicht. Veel ging zij met moeder, maar dikwijls ook wandelde Annette in
haar eentje. En op een dag, in de verkwikkende pittige lucht van September stond
deze plotseling stil. Daar kwam haar tegemoet een figuur uit heel lang verleden
tijd: Elize Verdoes.
De deftige ouderwetsche vrouw die Annette Craets gebleven was, kleurde licht in
de verrassing om deze ontmoeting - verrassing welke het oude schuldgevoel der
kinderjaren op eenmaal naar boven joeg.