En dan had zij verteld veel wat Annette al wist: dat zij na lang reizen en
trekken in de wereld der Duitsche vrouwenbeweging ten slotte alles zoo moe was
geworden, omdat het toch geen verband hield met haar diepste verlangen, haar
diepste ontbering. Bij toeval had zij, op een reis ziek geworden deze jonge
menschen leeren kennen - een man, vrouw en vier kinderen, die haar dadelijk zeer
hadden aangetrokken - en dien zomer was zij daar in pension gebleven. Maar toen
was zoo'n vaste band gelegd, dat zij er gebleven was voorgoed.
‘Ik heb hier mijn thuis gevonden - de lieve kinderen, de ouders ook, zijn mijn
kinderen geworden.... Ik leef dat leven mee, en geef 't mijne aan hen naar mijn
beste krachten....’
Zij keek, een vroeg oude vrouw geworden, met haar verwoeste schoone trekken,
waarin alleen de mooie blauwe oogen ongeschonden waren, Annette aan.
‘Uit je brieven komt het oude leven me tegemoet. Soms ook leef ik heele dagen ons
kinderleven terug. En toch is alles wat daarna kwam, Otto, Dolfje, zoo sterk
geweest. Maar ook zoo droevig. Ik geloof dat ik haast innerlijk de kracht niet
meer heb dàt in den geest nog eens te beleven, en ik daarom vlucht in dat
gelukkige kinderleven van ons.’
Plots hadden luide stemmen geklonken in den tuin en Stance was opgestaan, had
zich gebogen - moeielijk en langzaam zag Annette - over het balkon en geroepen:
‘Komme doch bald!’
Hoe vreemd klonk die liefkoozende bekende stem in het Duitsche woord.... Zij kon
zich Stance nooit voorstellen dan met Otto, Dolfje, moeder.... Maar toen waren
zij binnengestormd, twee meisjes van tien en twaalf, die hun armen om Stances
hals sloegen, haar kusten en meteen verhalen deden - en een jongen leunde aan
haar schoot en prutste wat met een scheepje.... dan kwam nog een kleintje
binnengeloopen, dat schuw aan de deur talmde.
‘Dat is mijn petekind,’ zei Stance, en ze trok het kleintje bij
zich.
De moeder kwam binnen, verontschuldigde zich over den inval der kinderen, nam hen
mee na even gepraat te hebben....
Annette had gevraagd: ‘Kom je niet ook eens bij ons logeeren, Stance?’
Maar Stance schudde het hoofd.
‘Ik kan me niet goed meer verplaatsen - en ik kan ook de kinderen slecht missen,
ik ben hier geworteld nu. Het slot is geweest na al mijn pogen voldoening te
vinden in maatschappelijk werk, dat ik mijn eenige mogelijkheid om het leven nog
te leven gevonden, heb in de warmte van een gezin om mij heen. Al het andere
liet mij