Maar ach - al deze boeken, die over twintig jaar niemand meer lezen zou,
hoogstens nog als curiositeit, als tijdverschijnsel, en de namen der
schrijfsters niet meer kennen - zij betoogden niet voor een honderdste part als
dat eene kleine boekje hier, dat juweeltje Orpheus in de Dessa van onrecht en
menschenleed.
Dàt was schoonheid, zoo goed als Catherine - zoo goed als De Dochter. En zóó iets
te kunnen geven, dàt beduidde eerst de geestelijke groei der vrouw.’
Karel de Roos stond met nog een boekje in zijn handen - en zijn vingers werden
teeder toen hij het apart legde. De nabloei der Tachtigers had den eenen
gebracht, die na Vondel de diepe groote schoonheid in vorm en gedachte schonk.
Maar dieper, verfijnder. Een kind van zijn tijd was Boutens, Vondel een zeventiende-eeuwer met al
de forschheid der gezonde leefkracht van die dagen. In hem was niet de
mijmering, niet naast de verfijning de haast ontstellende scherpte van visie,
die diep tastte en raakte in 't hart. Boutens die een luchtigen band legde
tusschen het tijdelijke en het eeuwige. Hoe hij zijn ouden Vondel vereerde, déze
stond hem nader, kon dingen zeggen als opbezworen uit zijn eigen ziel. Niet
socialistisch of communistisch - de menschenziel uit alle tijden, boven eb en
vloed der momenteele beroeringen uit....’
Hollende jongensvoeten deden hem omzien. In den winkel over de toonbank hangend
een jongen van ongeveer veertien jaar, die met belangstelling keek naar zijn
werk.
‘Hebt u de heele etalage veranderd, oom?’
‘Ja - kom maar kijken.’
De jongen tuurde ingespannen; intelligente heldere oogen, een blonde kop
bewegelijk van meeleven.
‘Oom, geeft u me een ander boek te lezen dan Samuel Pickwick - daar vind ik niets
aan. Flauwe grappen.’
‘Flauw - jongen, 't is prachtig.’
‘Nou.... voor u misschien, maar ik vind het snert. Geeft u me Sherlock Holmes,
dat lezen de jongens op school allemaal....’
Karel de Roos glimlachte. Zijn hand zocht langs de planken, greep een boek.
‘Ik heb het eten klaar!’ riep een vrouwestem.
In de achterkamer stond de tafel gedekt. Een nog frissche jeugdige vrouw sneed
het vleesch.
De Roos schoof behagelijk aan. Hij luisterde naar het gepraat van den jongen met
zijn moeder, rap en zeker gingen de vrouwehanden over tafel....