bovenal, dat hij zich niet
wilde inwerken in een baantje, een redactie of iets dergelijks, puur en alleen
omdat hij geen dwang verdroeg.
‘Denk je, dat niet ieder mensch gedwongen wordt elk uur van zijn leven in een
andere richting dan hij zou willen. Stel je voor dat iedereen het er dan maar
bij neergooide! Er bestaat zoo iets als plicht.’
Maar Frits zei:
‘Vader, u kènt mijn gevoel niet. Het is niet dat ik niet wil,
het is dat ik niet kan. Het maakt me ziek, het maakt een
idioot van me. Zoodra ik iets moet, valt er een klep voor mijn benul en ik kan
niets.’
‘Als je meerderjarig bent,’ knorde Frederik, ‘moet je doen wat je niet laten kunt
- maar tot zóó lang geef ik mijn toestemming niet.’
Pieter, die bleek, prikkelbaar, benauwd, in die dagen hard werkte, zei kribbig:
‘Allemaal prachtig gezegd. Maar laat u hem alsjeblieft trekken! Hij is me erger
dan tot last. Geef me een kwieken bediende voor hem in de plaats. Dit hou ik niet uit.’
Een paar avonden later vroeg Frederik 's avonds zijn jongsten zoon op zijn kantoor
te komen. En Frits slofte binnen. Frits die nooit zijn voeten optilde, in zijn
eeuwig bruin pak.
‘Ga zitten,’ zei Frederik kort. Het licht scheen vol op zijn gezicht, en de
jongen stond verloren te kijken in een pijnlijke zachtheid, hoe grijs zijn vader
begon te worden.
‘Je hebt telkens kwestie met Pieter - ik begrijp Piet is prikkelbaar, hij heeft
erg last van zijn asthma deze dagen, maar jij geeft reden te over....’
‘Ja, ik kan niet tegen Pieter met zijn geweldige energie den heelen dag.’
Frederik Craets leunde achterover.
‘Ga zitten,’ herhaalde hij ongeduldig. ‘Blijf daar niet zoo hangen. Ik wil met je
praten. Nu dan - zóó gaat het niet langer Frits. Je presteert minder dan mijn
minste bediende. Dat.... verdraagt mijn vadergevoel niet....’ hij spotlachte
even, maar 't was wrang.
‘Ik voel me er belachelijk,’ mompelde Frits.
‘Ja dat zal wel. En Pieter zegt, hij kan het niet uithouden.’
Frits keek op.
‘Vader - toen Philip bij de marine wou, toen hebt u dat gerespecteerd - hij paste
evenmin op een kantoor als ik. Ik ben zoo slap geweest me nog
een poos te laten drijven in uw richting - ach nu ja - ik vind dat zelf ook
allemaal beroerd genoeg. Ik wou dat jullie me lieten gaan zonder dat zoo
ijselijk te vinden, met het geld van tante Adolphine. Dan ga ik buiten wonen en
schrijf als ik zin heb. En voor de rest leef ik mijn eigen leven.’