te kort
te doen. Maar Jacques volgde zij als een hondje. En hij betrapte er zich op, dat
hij soms om vier uur even voor 't raam van zijn kantoor kwam staan als zij uit
school voorbijging, en wuifde, en blozend lachte en nog eens naar hem omkeek.
‘Zalig hè moeder, al de jongens thuis!’ riep ze en knikte tegen Philip: ‘ik heb
je toch zoo gemist zeg.’
Hij lachte, plaagde haar een beetje, zijn kleine zus, waar hij trotsch op was. En
tegelijk dacht hij weer aan zijn bezoek bij de Dormannen, en aan Betsy's oogen
toen hij van Jetje vertelde.
‘Ja - dat Betsje - dat Betsje.... een schat gewoon.’
Hij tuurde, zijn oogen wat troebel, de tafel langs - de keurige tafel op de zaal
zooals zijn moeder die zoolang hij zich herinnerde had aangericht. Zijn blikken
gleden over de geschilderde zeegezichten in de wandvakken - de Italiaansche
landschappen aan den overkant. En zag de rommelige huiskamer waar hij even in 't
voorbijgaan een indruk van gekregen had, en het ijzig nette burgersalonnetje
waar zij gezeten hadden. Waarom kon hij zich daar niet van losmaken....
Drommels, hij moest oppassen, hij was verliefd - daar moest hij weer af!
Hij schoot met geweld op uit zijn droomerijen, merkte dat zijn moeder naar hem
zat te kijken, hief stilletjes - een apartje - zijn glas naar haar op: ‘Klein?’
Luisterde dan naar Pieter die pas in Parijs was geweest en betoogde dat daar
automobielen hoe langer hoe meer veld wonnen. ‘Hier steenigen de boeren je nu
nog - vraag 't Jan en Frans - maar dat zal hier ook niet lang meer duren.’
Zijn oogen stonden groot, geanimeerd. Hij wilde een auto. Daar zou hij niet
benauwd van worden; daarmee zou hij, vlug en handig sturend, bij niemand
achterstaan. Misschien de eerste in Amsterdam. Hij zei het vader niet, die kon
de dingen niet uitstaan. Maar hij wilde Eugénie de Montfard ervan vertellen.
Hij zag, terwijl hij schijnbaar luisterde naar eeen gesprek van Sophie en zijn
moeder, een lang bleek tenger meisje - te teer en te tenger misschien, met
groote grauwe schoone oogen, een fijnen smallen mond. De laatste spruit uit een
zeer oud geslacht. Arm - en logeerende van den eenen naar den anderen
bloedverwant. Maar hij had geld - en zij had de gratie, de
onnavolgbare distinctie die hij zocht. Zij zou een vrouw zijn die ontvangen kon,
die aan zijn huis haar gedistingeerdheid zou geven.
Sterk was in Pieter zijn passie-leven bij alle onderdrukking door zijn vaak ziek
lichaam. Anders dan Philip wist hij zich, Philip die licht en makkelijk
gecharmeerd was - maar snel bekoeld, zonder dieper verlangen, en solide
beheerscht leefde. Pieter, gesloten ook in dit,