Melgers was voor een automobielwedstrijd naar Nice - en Brouwer Frank fietste den
weg op naar het burgemeestershuis.
Het boerenmeisje liet hem binnen in den altijd wat rommeligen salon. Er was
niemand.
Hij liep rond in de zoo bekend geworden omgeving - keek in Francines openstaand
slordig naaimandje - een boek dat opgeslagen op de sofa lag - staarde ongedurig
den tuin in, keerde zich weer om.
Van den wand zag het frissche schoone gelaat van een vrouw in zijden japon -
Francines grootmoeder - met Francines groote blauwe oogen en spottenden mond op
hem neer.
Eindelijk kwam Francine binnen.
‘Goedenmiddag,’ groette ze kort bij de deur.
Ze was dus uit haar humeur. Dat gebeurde nogal eens tegenwoordig. Per slot was
dat Fransje Craets een duivelsch lastig meubel. De laatste weken had ze hem
behandeld.... Hij moèst zich eens met haar uitspreken, zóó ging dat niet. Hij
was gek op haar, maar als ze hem zóó ontving kon ze hem razend maken.
‘Waarom ben je Donderdag niet in 't Concertgebouw gekomen, zooals we afspraken?’
vroeg hij. ‘Ik heb op je gewacht.’
Ze keek hem aan, met den zweem van hoon om haar mond, dien hij had leeren
vreezen.
‘Ik bèn er geweest.’
‘Wat? En ik heb je overal gezocht....’
‘Ik heb met mijn vader en mijn zuster boven gezeten.’
Zijn oogen dreigden.
‘Als je één ding maar weet, beste kind, dat ik me zoo niet laat
behandelen! Ik ben Melgers niet!’
Het bliksemde in haar oogen. Bij al waarvoor ze Jan zelf niet hoog aansloeg,
minachtte zelfs, duldde ze niet dat een ander - in zijn huis -
hem bespotte. Haar ingeboren instinct van trouw werd wakker.
‘Pas op,’ zei ze. ‘Laat mijn man er buiten.’
Hij lachte.
‘Ach ja, 't is waar, je hebt nog een man ook. Dat zou iemand, die je kent,
vergeten. Nu kindlief - je hebt het zelf te ver gedreven, dan dat ik me die
flauwiteiten zou aantrekken.’
Hij vergiste zich, zooals allen die meenden haar te kennen, zich in Fransje
Craets vergisten. Hij had alleen gezien haar brutalen flirt, haar schijnbaar
zich om niets bekommerende vrijheid met mannen. En hij vermoedde niet, dat zij
in hem iets gezocht had al dien tijd, hardnekkig gezocht, en dat plotseling haar
hol en leeg had gelaten zijn intellect. Dat daar nu aan 't eind weer stond de
kinderlijke