plaagde haar. Amélie sloeg geen concert over; zij reisde naar
Den Haag, naar Utrecht, om
zich te verzadigen aan dat geluid.
En in het Paleis voor Volksvlijt ging de cyclus der Nibelungen. Wagners strijd
was gestreden, het verzet gebroken. De wonderbare klankenrijkdom, de heftig
dramatische bewogenheid, de psychische diepte hadden Nederland veroverd. In den
salon der Van Dugtens werden episodes uit Wagners werken gemaakt. Amélies zware
alt zong de Erda partij met kleur en macht, terwijl een jonge ambtgenoot van Van
Dugten, volbloed Wagneriaan, met een niet sterke, maar warm beeldende bariton de
Wotanpartij zong.
Het waren avonden waarbij ook Annette Craets meegesleept te luisteren zat, al
wist Frederik dat de dramatische handeling in de eerste plaals haar trof.
Brünnhilde's: ‘War es so schmählich, was ich verbrach?’ deed haar verbleeken -
en in zijn oogen werd zij dan plotseling voor een moment weer het jonge Annètje,
dat in haar sterk besloten gevoelsleven de diepe ontroeringen onderging, welke
hij niet op 't spoor kon komen.
Van muziek, en welke muziek! scheen de wereld vol - in nooit gekend aantal ook
kwamen de groote solisten de abonnementsconcerten opluisteren.
Frederik Craets kon alles genieten in een altijd wakkere, diepe belangstelling.
Er gebeurde weinig in Amsterdam of hij was erbij. Geen tentoonstelling of zijn
altijd jeugdige verschijning werd er gezien. Met Leedebour liep hij langs de
verzameling oude handschriften van het kabinet Slagregen, dat geveild werd.
‘Is het geen droom.... zelden heeft me iets zoo wonderlijk aangedaan,’ zei
Leedebour. ‘Hier worden al die verschillende menschen levend opnieuw, uit hun
argeloos neergepende brieven.
Hier - een briefje van Thorbecke aan een Schwallbacher dokter... Een van Dirk
Hogendorp, de merkwaardige avonturier en banneling, vriend van Napoleon, wien
verweten werd dat hij zijn land niet liefhad. En lees nu dat briefje van hem aan
Crommelin, wat een smachting, wat een verlangen naar zijn bezoek, het heimwee
hem te mogen onthalen, te praten met een Hollander....
En deze aandoenlijke brief van Borger aan zijn moeder na het sterven van zijn
vrouw in 't kraambed: ‘Ik heb een graf gekocht in Catwijk, daar rust Kee onder
den vrijen hemel. Het kindje dat reeds begraven was in de Kerk heb ik laten
opgraven en bij zijn moeder in de kist gelegd! Hier moet ik eindigen of ik val
van mijn stoel.
UED Zoon Borger.’
De Rhijn met al zijn gezwollenheid is een overwonnen stand-