Het sterkst gaf zijn vader hem dit minderwaardigheidsbesef. Juist het uiterlijk
wereldsch gemak, de zwier, de beminnelijke voorkomendheid, de geestige
vroolijkheid intimideerden hem volkomen. Tegenover niemand wist hij zich zoo'n
stumper. Moeder wekte dat gevoel het minst van allen; maar niemand had hem meer
de rust gegeven van de oude blinde vrouw, die hem 's nachts aan haar sterk
lichaam gekoesterd had en wier kinderlijke geest gespeeld had in wonderlijke
overeenstemming met den zijnen. En slechts was het blauwe schrift waarvan
niemand wist, de eenige remplaçant geworden, waarin hij zichzelf uitstortte in
versregels - onbeholpen - maar met een aandoening door zijn heele wezen, die hij
verwonderd voor zooiets als geluk hield.
Snel, snel gingen de dagen. Annette keek naar de boomen voor 't raam. Toen Philip
in Juli thuiskwam was het zomer, had zij het afscheid weggeduwd - het tweede nu
al; maar hoeveel zwaarder woog dit dan toen een kleine jongen onder haar
vleugels vandaan naar het Instituut ging. Nu, de blaren begonnen al te
verkleuren en over een paar dagen ging hij.
Nog eens werd zij zich bewust hoe haar hart aan dezen jongen hing. Die haar
altijd had omgeven en aangehangen met de liefde en bewondering van zijn vader.
Die moeielijkheden in huis met zijn goedmoedige zachtheid, zijn lach, zijn
grappen had weten weg te ruimen - die zoo gehecht was aan huis, zoo weinig
veranderd, dat de zorg voor zijn jonge mannenleven in haar geluwd was.
Maar in deze dagen kwam de bittere ontgoocheling, de eerste die deze zoon haar
gaf: dat hij de aanstaande scheiding niet voelde als verdriet.
Wel kon hij ineens zijn arm door den haren steken en zeggen:
‘Mamsje, niet ernstig kijken hoor - alles komt terecht. Al dat wa-a-àter hè? Maar
ik drijf als een kurk moet je denken.’
Hij mocht soms even met een betrokken gezicht rondloopen en naar hen allen
kijken, meestentijds was hij dol gelukkig in een popelende verwachting. Het was
zijn met voorkeur gekozen leven - het onbekende....
Zij was er altijd trotsch op geweest dat zij en haar oudste zoo vertrouwd waren.
‘Mijn vriendinnetje,’ zei hij altijd, maar hierin ging hij
een eigen weg. En niet met strijd - met vreugde en verlangen.
Jetje zocht hij in deze dagen, dat merkte zij op. Het kleine ding, nu vier jaar,
dribbelde als een schaduw achter den grooten broer aan, en hij had haar den
heelen dag bij zich. ‘Haast als een scherm,’ dacht Annette.
Maar den laatsten avond kwam hij op de canapé naast zijn moeder zitten en trok
haar hand door zijn arm.