een
publiek, dat uitsluitend kwam om muziek te hooren en niets anders. Dat geen
bezoeker het wagen zou den mond te openen, zoolang hij de
groote meesters spreken liet.
Willem Kes, bescheiden nog op zijn plaats in 't orkest als eerste violist, wist
dat hij die man zou worden.
Francine en Frits, meteen naar boven gegaan, hoorden Pieter roepen. Dat deed hij
alleen als hij benauwd was.
De jongen zat rechtop in de kussens - hij hijgde - op zijn voorhoofd parelde
zweet.
‘Ik wou dat goed branden maar ik kan het niet vinden, jullie zijn ook allemaal
uit,’ zei hij knorrig. Zijn bleek gezicht was klein weggetrokken, zijn blauwe
oogen staarden vermoeid.
Fransje kwam op den rand van zijn bed zitten.
‘Heb je 't kwaad jongen?’
Hij duwde haar weg.
‘Niet zoo dicht op me. Waar is moeder?’
‘Vader en moeder blijven immers voor 't souper.’
‘Zoek jij het dan even op.’
‘Ik zal Phie vragen.... die weet 't wel.’
‘Jij weet ook nooit wat....’
Hij sloot afgemat de oogen.
Francine maakte Sophie wakker.
‘Phie, weet jij niet dat goedje voor Piet, hij is benauwd.’
Sophie stond meteen naast haar bed - nog slaapdronken wist ze in de kast waar
moeder medicijnen bewaarde, het poeder; kwam ermee op Pieters kamer en stak het
aan.
De jongen in bed, ademde begeerig den verlichtenden rook in.
Stil zaten de anderen erbij. Hij zei niets, gaf geen blijk dat hij blij was met
hun gezelschap, en de drie vroegen niets. Trouw, zwijgend, bleven ze bij hem.
Tot zij zagen dat hij indommelde. Toen slopen zij ongemerkt ieder naar de eigen
kamer.
Maar toen alles stil was, kwam in Frits' bed voorzichtig een hoofd weer boven de
dekens uit - werd een kaars aangestoken. En in 't flakkerend licht schreef Frits
Craets met bonzend hart, zijn klein bol gezicht gloeiend van opwinding, regels
op - versregels die in zijn hoofd zongen - schreef hij in een wonderbaar geluk,
tot zijn hoofd leeg was - hij eindelijk met schrift en al onder de dekens gleed.
Toen Annette met Frederik in den nacht thuis kwam, rook zij dadelijk den bekenden
geur....
‘Pieter benauwd....’