met een
festonnetje om haar hals sloot, open, liet de tot den elleboog lange mouwen
afglijden. Dan zag zij plotseling Annette met een kind aan haar borst - haar
adem ging snel, haar hart bonsde.
‘Ik bèn nog niet oud - ik kàn nog wel trouwen.’
De starre wrevele plooi der laatste jaren week weg uit haar gezicht. Een
plotseling opgeklaard, nog jong gelaat keek haar uit den spiegel aan. ‘Ze wou
ook weer eens meer bij Annette en Frederik komen. Hoe kon je trouwen als je
nooit een man ontmoette....’
In een honger naar vroolijkheid liep ze vaker naar mevrouw Goldeweijn, hielp haar
geduldig met haar breiwerk. Want Fransje breide den laatsten tijd met den
koortsachtigen ijver harer werkzame natuur. De ingewikkelde patroontjes onthield
ze met moeite, en ze wilde Annette niet altijd boven roepen om de steken op te
rapen waarover Neeltje zuchtte, Francientje stampvoette. Maar Caroline zat
tevreden bij het rood en goud gesterde trommeltje, en samen ontwierpen ze
wonderen der breikunst.
't Was stil geworden voor mevrouw Goldeweijn; want Fritsje, oma's kind, ging nu
ook naar school. 's Morgens zag Annette hem de stoep afgaan, bleek en huiverend,
altijd nerveus voor de school, die hij van den eersten dag af haatte, - waar hij
de spelletjes, de teekeningen niet begreep, de andere jongens niet aankon. Waar
Pieter voor hem vocht als hij voor den gek werd gehouden of geplaagd.
En zóó uit school zocht hij meteen bij oma zijn heil; ook vond hij altijd nog
heimelijk 's morgens vroeg den weg naar oma's bed, waar dan door beiden meneer
Prikkebeen dramatisch werd opgevoerd.
Daar bloeide een onbegrensde fantasie in die twee, de oude vrouw en het jongetje.
Meneer Prikkebeen was voor hen een realiteit, in wiens lotgevallen ze honderd
verscheidenheden wisten aan te brengen. Maar tegen de broers en zusjes liet
Frits hiervan niets los.
Aan 't ontbijt al viel de heerlijkheid van den vroegen morgen weg als een kleurig
kleed, en leverde de werkelijkheid vaal en grauw hem over aan het onbarmhartig
schoolleven. Hij dacht verbijsterd hoe voor anderen zoo prettig kon zijn, en ook
zoo iets onverschilligs, wat voor hem één lange kwelling was van dingen die hij
niet begreep. Die al begon met den geur die hem bij de deur tegemoet kwam, zijn
keel dik maakte van vrees en afkeer.
Fransje Goldeweijn, hoewel ze dit zweeg zooals ze elk diep leed gezwegen had,
miste den kleinen jongen bitter. Fritsje ook was de eenige der kinderen, die
bepaald verlangde bij haar te zijn. Fritsje, die zoo droomerig tevreden op haar
schoot kon zitten kijken in den nog lichten avond, hoe de ezelinnen kwamen bij
de buren om melk