‘Neen - ik zou alleen.... alléén die mooie dingen wel eens van dichtbij willen
zien.’
Hij lachte luid op, zijn onbezorgden jongen lach.
‘Zien? Alleen maar zien?’
‘J-j-j-a....’
‘En waarom zou mijn vrouw niet eens een mooie japon van Hirsch aanhebben, als ze
met mij uitgaat?’
Iets in haar sprong nu werkelijk terug. Haar eenvoud.
‘Neen Frederik, het is te duur.’
Hij werd bijna kwaad.
‘Te duur! Dat zal ik dan toch moeten beoordeelen.’
‘Ik ben 't niet gewend.’
‘Je bedoelt, je bent er niet mee geboren. Neen, je bent ook niet met mij
geboren.’
‘Frederik doe niet zoo mal.’
‘Ik doe niet mal. Ik sta op mijn recht.’
‘Je rècht?’ Ze fronsde.
‘Het recht jou mooi te zien. Zoo mooi als 't maar kan.’
‘O - Ja. - Dàn.... eh....’ Ze keek naar buiten - keek in haar naaidoos - stond op
- drentelde de kamer door - in een gracieus behagelijk bewegen.
‘Zoù ik dan eens gaan kijken bij Hirsch?’
Hij hield bijtijds zijn lach in.
‘Bijvoorbeeld.’
‘Ja, kan 't je schelen of niet?’ Ze keek beleedigd in zijn nu bedwongen
onverschillig gezicht, waar de lach doorschemerde.
‘Je moet je eigen zin doen. De gelegenheid is er nu, eens niet te verschijnen in
jurken à la Line Bergema, tusschen andere wèl goed gekleede vrouwen. Maar jij moet het weten.’
Ze wist het. Ze ging. In haar eentje, zonder iemand iets te zeggen. Ook aan
moeder niet - alsof ze iets verbodens ging doen.
De Fransch sprekende chef joeg haar haast op de vlucht. Boos, of ze in een val
gelokt was, keek ze uit de hoogte om zich heen. En het ervaren oog van den
Franschman zag plotseling het opmerkelijke van dit ranke vrouwenfiguurtje - het
fijne frissche gezichtje.
In gebroken Hollandsch, vertrouwen lokkend, vaderlijk, wees hij haar enkele
modellen. Vroeg: wilde madame eens rustig boven zien?
Voor ze 't wist, paste ze. Schaamde ze zich voor haar te degelijk, te hoog
ondergoed - keek daarom nog eens zoo hautain.
De Franschman keek naar de schoone schouderlijn, het dunne middel, kwam met een
droom van een robe.
Een gloed steeg Annètje Craets naar de wangen. Kon zij zóó zijn?