Hij had haar gebroken stem
aangehoord, die zeggen kon: ‘Ach kind, wat ons is opgelegd door den Vader, daar
zal een reden voor zijn, en dat hebben we op te nemen. Het schijnt in 't begin
te veel; alsof iemand je onverwacht een zware last op je schouders gooit - je
valt, je bent het gewicht niet gewend. Maar je tobt overeind, en eindelijk sta
je weer, en je leert voort te gaan. Het is.... ja, daàr komt alles op neer
Karel: je moet de juiste houding weten te vinden.’
‘Wist moeder?’ dacht hij dikwijls. ‘De lieve onderworpene en
toch zoo sterke....’
‘Jouw houding is niet de opstandige, Karel,’ zei ze eens, ‘de jouwe is als de
mijne: werken in eigen omgeving.’
Toen Leedebour werkelijk na een paar dagen binnenliep, spraken zij samen als
vroeger. Karel vertelde openhartig van zijn zorgen.
Later was Leedebour teruggekomen en had hem het voorstel gedaan: een kennis van
hem kon op zijn kantoor een kwieken, jongen man gebruiken. Een positie met goede
vooruitzichten. Was deze winkel niet een hopeloos getob? Eenzaam en zorgelijk
zijn leven?’
In Karel De Roos sprong het op: zijn jeugd die eischte. Een goed inkomen -
trouwen - een gezin. Eindelijk het leven bemachtigen! Geen angsten meer voor
wissels - je salaris opsteken iedere maand. Oh, 't totaal andere leven. Léven!
Al 't andere achter je laten als een droom. Practisch, normaal leven.’
Een grenzenlooze dankbaarheid tegenover Leedebour vervulde hem. Voor den tweeden
keer was die op zijn weg gekomen, weldoend, reddend. Hij liep de stad in als de
winkel gesloten was, en overlegde waar hij zou gaan wonen. Wonderlijk! Hij stond
stil, en ademde diep. Hij had altijd gedacht: hij hoorde nu eenmaal in dien
winkel in de Warmoesstraat. Nu was de heele stad van hèm! Hij kon overal wonen!
Hij werd een meneer die 's avond zorgeloos flaneerde, niet tobde over den dag
van morgen. Ergens zou een huis zijn - zijn huis - waar een vrouw op hem wachtte
- kinderen.... Hij zou zijn deel hebben aan 't leven.
De nieuwe toekomst vulde zijn dagen, deed hem door zijn huis gaan, zijn winkel,
met het gevoel of hij daar reeds mee afgerekend had.
Maar op Oudejaarsavond ging hij door de Kalverstraat, keek voor een boekwinkel,
ergerde zich plotseling. ‘Daar lagen nu niet eens de gedichten van Perk - nergens te zien! Raymond de Schrijnwerker jawel,
van Maurik - nòg eens van Maurik - ja dat was de
groote man, de lieveling van het publiek.... In de hoogte