Werklieden Verbond. Neen, zij moesten niets hebben van de Internationale - niets
van de Dageraadsmannen. Zij wilden niets weten van vijandschap tegen den
godsdienst en allen eigendom. Waar moest dat naar toe! Loonsverhooging, daàr
werkten ze voor in het fatsoenlijke. Dàt was recht.
Dan de jongen, die driftig uitpakte, zoodat de schoteltjes en kopjes rinkelden in
zijn zenuwhanden. Kregel trapte hij het hooi onder zijn voeten weg.
‘Wàt loonsverhooging! Wàt in 't fatsoenlijke! Hoe lang waren ze in slavernij
gehouden! Mochten zij dankbaar zijn, dat zij in ruil daarvoor een kommervol
bestaan kregen. Zoo hadden zijn ouders geleefd, zijn grootvader en grootmoeder,
zijn oomes en tantes. - Maar zij waren een nieuw geslacht!
Marx had het gezegd: in de waar die geproduceerd wordt, steekt het leven van den
arbeider.
Neen, klassenstrijd moest er wezen - macht moest gesteld tegen macht. Daarvoor
moeten de arbeiders zich organiseeren. Eigen wil aan de gemeenschap offeren - en
de vesting van de kapitalisten afbreken en overmeesteren.’
Zijn jonge stem sloeg over. Hij had op het Haagsch Congres in het kleine
onoogelijke volksdanszaaltje in de Lombardstraat Marx zien zitten achter de
groene tafel - streng en strak. En in zijn jonge hart beefde een machteloos
enthousiasme.
‘Socialisten, oproerkraaiers - verdelgers!’ zei Janus toornig. Hij stond recht,
een zware groote kerel.
‘Wij komen op voor den fatsoenlijken arbeider. Maar we willen géén oproer. Je
hebt in Frankrijk gezien waar dat toe leidt. Daàr zullen we, als 't God blieft,
ons lieve land voor bewaren.’
De schrale nerveuse jongen, brabbelde, zich verslikkend van drift, ertegen in.
Als Roest binnen kwam, zwegen zij.
Maar hij wist het. Hij bezag hen beiden wantrouwend. Hij kon Janus slecht missen,
die de zaak gediend had en kende of 't zijn eigen was. Maar zijn vergaderingen
van dat Werkliedenverbond - dat ging niet aan! En de jongen liep hier op zijn
laatste beenen. Zoo'n smerige sociaal smeet hij de keien op.
Boven liet Annebet soms den jongen praten. Voor zijn overtuiging, zijn verlangen
voelde zij nog niet - stond haar nog ver. Maar het gisten, het dringen van een
nieuwen tijd, voelde ze.
En óver haar hoofd heen, ongeweten en ongekend, ging wat in de kringen der
intellectueelen, heldere begrijpende oogen, helder voelende harten zagen en
uitspraken.
Leedebour ging alle Zaterdagen naar Utrecht, waar Quack
zijn