Hartjesdag ging ten einde over de stad - maar de brand van leven die den ganschen
dag gesmeuld had, barstte open. En uit de volks-buurten dromde de pret, de
volksvreugd, straten en grachten op. De Jordaan was een helle kern van jool, van
fel hartstochtelijk jagende pret, van dans en muziek. Het was of op dezen dag
heel Amsterdam zijn leven zoog uit dien brandenden kern, of een gloed opsloeg
uit den ganschen Jordaan. Een klare sterrenhemel spande in den windstillen
avond, na den regen die lange uren gesijpeld had. Verkleede jongens en meiden
met lampions op stokken gestoken, holden aan door de sloppen en stegen van den
Nieuwendijk en Voorburgwal. Brullend en zingend hotsten ze arm in arm de gracht
over naar den Dam. Harmonica's klonken ertusschen door, en op den hoek van de
steeg werd gedanst bij het onzeker licht der enkele fakkels.
Plotseling lichtte over den gevel van Goldeweijns huis rood Ben-gaalsch vuur,
bescheen een oogenblik een jong blank vrouwengezicht aan het raam, dat
verschrikt teruggeschoven, schuw keek in verwilderde lachende tronies.
Voetzoekers ploften. Onder de rokken der meiden gooiden de straatbengels rotjes,
en gegil, gevloek tierde op. Tot de bende voortgestoven, plotseling het grachtje
weer liet in de diepe rust van den zwoelen avond.
Vandaag was Fransje Goldeweijn in Utrecht geopereerd, en
nu wachtte het meisje in spanning haar vaders terugkomst.
Lang, lang was de angstig dag geweest. Stance was tweemaal komen aanloopen, en
ook Frederik had haar een poos gezelschap gehouden, ongerust om haar
eenzaamheid.
Nu zat ze al meer dan een uur uit te kijken....
‘Daar eindelijk was vader!’
Ze rees snel. Goldeweijn, opziende, knikte tegen haar met een glimlach.
‘Alles goed,’ dacht ze in een snik van verlichting, vloog hem tegemoet.
Hij kuste haar zwijgend, duwde haar zacht in de kamer terug, en kwam toen bij
haar zitten. Er lag een licht over zijn gezicht, dat zijn kind er nog nooit in
gezien had.
‘Alles best gegaan,’ zei hij. Hij poosde, ging toen door: ‘Kranig zooals moeder
zich hield. Zoo kalm en vol vertrouwen; je hadt moeten zien hoe professor
Donders met haar was. Hij stuurde gisteren tweemaal iemand naar haar toe die
angst had, om van haàr moed te krijgen. Dat is jòuw moeder.’
Annètje zat stil, haar keel dichtgesnoerd. Hier, luisterend naar haar vader,
kreeg zij voor het eerst terug, wat zij gemist had sinds zij niet meer bij de De
Roozen kwam: het gevoel opgetild te worden. En nu