Met zijn rustige, blijde energie, nog gewassen sinds zijn verloving. zocht
Frederik in den zomer een huis.
Op de Weteringschans vond hij een groot bovenhuis, hoog en vrij, met het uitzicht
ver over groene weiden achter de Wetering, en een klein plantsoen voor de deur.
De ruime voorkamer had openslaande deuren met balkons. En hij keek in de kleine
achterkamer: dat zou de huiskamer zijn, vertrouwd en besloten, uitkijkend op de
smalle Lijnbaangracht en de brug naar de Weteringstraat.
Toen hij voor 't eerst Annètje er bracht, was zij verbijsterd.
‘Zoo groot - zoo groot is het!’ zei ze telkens.
Al was het dan maar een bovenhuis, hoe ruim, vergeleken bij hun heel huis op den
Voorburgwal. Het wijde uitzicht over niets dan weiland gaf haar, stadskind,
gewend aan de engte der hooge huizen in de binnenstad, een gevoel van
eenzaamheid. Of ze naar een ander land ging in die vreemde buurt. Maar naarmate
zij er in den zomer meer en meer kwam, werd het haar vertrouwd. Het liefst van
al toch als iets dat het dichtst bij het bekende stond, de kleine huiskamer die
uitkeek op het smalle echt Amsterdamsche grachtje.
Fransjes vriendinnenschaar met wie zij overvloedig de huizen-kwestie behandelde
sloeg de handen ineen:
‘Zoo ver weg. Wel een half uur loopen van den Dam! Wie ging daàr wonen!’
----------------
Midden in hun vroolijk samenwerken aan ‘het huis,’ werd Frederik plotseling naar
Utrecht geroepen. Ook oom Pieter ging. Tante Sophie
bij wie Annètje dien middag een visite maakte, dribbelde onrustig rond, keek
hulpeloos het meisje aan, vergat waar zij over aan 't spreken was....
Maar Frederik bij zijn thuiskomst vertelde het Annètje zoo ver-schoonend
mogelijk:
‘Er was iets heel ergs gebeurd thuis. Het betrof Adolphine. Zij scheen zich in
een verhouding te hebben begeven met den langen Marcel, den huisknecht, dien ze
sinds 't vorig jaar hadden. Den kerel was 't natuurlijk alleen om afpersing te
doen....
Mama had Marcel meteen weggejaagd en was heel hard uitgevallen tegen Adolphine,
die eindelijk was weggehold naar boven. Mama had een flauwte gekregen, maar dat
was niet het ergste. Louise, Phine missend, ging ongerust naar boven, en had
haar gevonden op zolder. Ze had geprobeerd zich op te hangen, maar 't koord was
gebroken, goddank....’
Hij had plotseling gezwegen, want Annètje was zóó doodsbleek