XIII
ER volgde een roes van nieuwe ervaringen. Daar waren de
bezoeken die zij met Frederik afleggen moest bij familie en kennissen. Bij oom
Pieter en tante Sophie voelde Annètje zich dadelijk beter vertrouwd dan in Utrecht. De kleine, dikke, ronde tante Sophie in haar
groot huis op de Keizersgracht, zat tegenover haar met gevouwen handen over haar
zwart satijnen bolrond buikje, en babbelde honderd uit.
‘We hebben nooit kinderen gehad, en nu is Frederik onze zoon maar geworden. Zoo
komt er op die manier een nieuw jong huishouden in de zaak. Een vreemd idee.’
Tante Sophie tuurde met haar kleine, goedige oogjes de gracht over, keek dan weer
naar Annètje.
‘Wat had zij altijd verlangd naar een meisje. Maar dat waren de dingen waar je
niet over praten kon.’
Zij bezochten ook Frederiks vrienden - vele groote huizen, waar Annètje de stoep
opging met looden schoenen, vele groote kamers waar zij zat met Frederik, en
niet mee te praten wist in een soort conversatie die haar vreemd was.
Vriendelijke oudere heeren, glimlachende mevrouwen, geaffecteerde meisjes van
haar leeftijd. Bezoeken waarvan ze terugkwam, koel gestemd jegens Frederik, haar
vroolijkheid weggevaagd. Maar ook naar de intiemen van het muziekavondje gingen
zij. Naar de Van Dugtens in hun mooi oud huis vol schilderijen en porcelein.
Zij, een warme levendige mooie vrouw, onhollandsch in haar groote kennis van
muziek en litteratuur - hij uitstekend causeur, beiden een groote genegenheid
toonend tegenover hun jongen vriend en zijn aanstaande vrouw. En naar Leedebour
gingen ze, den cellist van het gezelschap - hij was doctor in de oude talen en
tooneelcriticus pas geworden, woonde met