moeielijk levend, van het weinige dat hij verdiende.
Maar altijd gelukkig.
En daarna de jaren van onafgebroken, ingespannen arbeid, toen hij nog alles hoopte van dien arbeid, droomde van de heerlijke scheppingen in marmer, die ééns zijn hand wrochten zou.
Tòen was hij gelukkig; hij wist het nu weer hòe gelukkig! Hij zag terug - dingen làng vergeten, die opdaagden nu, - tot hem spraken met zoete herinnering...
Maar langzaam was teleurstelling gekomen - het bitter begrijpen, dat hij nooit zou kunnen waarnaar hij streefde - niet met al zijn arbeidskracht...
Maar hij had het niet kunnen opgeven óók; tòch was nooit één oogenblik de gedachte in hem geweest, terug te keeren naar 't kalme leven op 't oude dorp; nooit had hij iets anders gedacht zelfs in zijn grootsten tegenspoed, dan dat hij voortwerken mòest en zòu.
En de jaren kwamen, dat hij wanhopig streed met zijn moed, zijn werkkracht, zijn