de jongeren opspringen, en uitzien met gretig verlangen over de verre vlakte.
Hoort!
Want schooner dan iéts hier, schooner dan de verre, strenge heide, die bloedrood ligt in de ondergaande zon - zijn ginds de bergen, de reuzen, die heffen hun kruin tot de wolken...
Schooner dan de vrede van het oude dorp, waar loom en zwaar de geur van den lindebloesem hangt over den stillen hof - waar 's avonds de menschen zitten en elkaar vertellen de oude dierbare verhalen...
Schooner dan dat alles zijn de vroolijke, lichte steden, waar het geraas der machines den klank van een menschenstem verdooft - waar 's avonds de hemel rood ziet van den vonkengloed der fabriekspijpen, alsof een groote luchtbrand woedde over de woelende stad.
Hoort dan!
Maar Berend Ross, de moede, spreekt niet.
In de kleine kamer zit hij - en rust voor 't eerst - en ziet uit, met oogen, zwaar van de jaren, door het kleine raam, waar hij