losliet duizelde ze een oogenblik doodsbleek, greep zich met gesloten oogen aan hem vast.
‘Wat is er? wat scheelt er aan?’ vroeg hij glimlachend.
‘Niets,’ hijgde ze heesch, ‘dit is geluk - dit alleen is geluk - bij jou alleen - ik kan niet meer buiten je - - begrijp je dat?’
Haar oogen, plotseling open, staarden fel, dreigend bijna in de zijne, haar handen nepen zijn vingers.
‘Ik immers ook niet zonder jou,’ zei hij zacht, ontroerd; en op dit oogenblik meende hij het.
Hij dacht, dit was het, waarmee ze zich zoo sterk aan hem bond: haar totale overgave. Geen valsche schaamte weerhield haar vrijuit haar liefde te zeggen. En hij zag terug den eersten, tijd, toen hij haar leerde kennen, haar tallooze, coquette, kleine kunstgrepen, haar uitgelatenheid, haar booze buien. Het was alles veranderd. Er was alleen uit haar geworden een stille vrouw, niets vragend, niets denkend dan liefde.
Haar kleur was langzamerhand teruggekeerd, een blosje brandde nu op haar wang. Een wijle gingen zij zwijgend naast elkaar: zij voelden zich veilig in deze zomerweken, nu al de kennissen buiten waren.
Zij voor zichzelf vreesde eigenlijk niets. Zij lachte om haar goeden naam en al die dingen. Wat beteekende dàt! Zij zou niet eens voorzichtig hebben willen zijn. Want, als zij eens samen gezien werden, op een oogenblik als straks bijvoorbeeld, dan zou dit leiden tot een catastrofe; dan zou hij niet meer terug kunnen, maar gedreven worden tot de daad waarvoor hij nu altijd beredeneerd terugschrikte.
Zij dacht dikwijls en veel over Ammy, maar altijd in fellen haat. Dat die groote, koele, stroeve vrouw haàr geluk en het zijne willens en wetens in den weg stond! Dat zij hem niet meer liefhad en toch niet wilde afstaan aan een ander! - -
Niet liefhad neen, zij verbeeldde het zich wel, maar dat wàs geen liefde, dat had die vrouw niet in zich met haar teruggetrokken hoogmoedigen aard.
En dan weer kwelde haar het bitterste:
Hij had haar niet lief, als zij hem. Hij beteekende voor haar alles, en hij zou van haar geweest zijn, als niet 't kind er hem van terughield. Waarom - waaròm? Dat kind van die vrouw, waar hij niets meer om gaf!
‘Waar denk je aan?’ vroeg hij - ‘ben je moe?’
‘Neen, maar 't is heel warm.’