‘Och probeer 't toch maar,’ zei hij ongelukkig.
‘Nee - onmogelijk - ik kan niet.’
Hij trachtte koppig het door zijn keel te krijgen, te doen alsof 't hem smaakte.
‘Zij had dat zoo hàrd gezegd: jij hebt nu je zin - wou hij ook doen, of hij er heel kalm onder was.’
Zijn tweede portie nam hij klein.
‘Ik heb ook geen trek door dat lange treinen,’ zei hij verontschuldigend.
Ze gaf geen antwoord.
's Avonds zaten zij zooals altijd. Hij met 't Handelsblad, zij bij 't theeblad met een haakwerkje.
‘Ik heb beloofd hem het kinderblad te sturen,’ zei hij.
‘Dat had ik ook al gedaan.’
Ze trachtte met roode, tranende oogen een steek op te pikken.
Hij zag 't, haar bedroefd gezicht maakte hem week.
‘'t Wàs waar, hij hàd doorgezet, och god ja, maar toch ook waarachtig niet voor zijn plezier; dat ze dit heelemaal niet begreep, niet iets vriendelijks tegen hem te zeggen vond.’
‘Bets,’ zei hij eindelijk, ‘doe nu niet zoo of 't voor mij niets is, ik ben er immers ook beroerd van.’
Ze begon te snikken, haar gezicht in haar zakdoek.
‘Och ja, och ja, 't is ellendig voor jou ook, dat weet ik wel, maar....’
‘Nou dan,’ suste hij.
‘Als je ook maar eens precies wou vertellen, hoe 't gegaan is, je bent zoo kort, wat heb ik daar nu aan, je kan toch ook wel begrijpen, dat ik daar naar verlang, en je zegt niets, den heelen dag heb ik aan jullie gedacht.’
‘Ik heb je alles verteld,’ verdedigde hij; dan, om haar tevreden te stellen, begon hij de heele reis nauwkeurig in bizonderheden te herhalen.
Maar terwijl hij praatte, kijkend in Bets' gespannen luisterend gezicht zag hij niet anders dan het eene, dat hij niet vertellen kòn:
Berry op den weg, zoo klein en tenger in die wijde eenzaamheid, hem nakijkend en wuivend telkens als hij omzag; terwijl hij liep, al harder en harder, tot hij de bocht om was, waar hij hem niet meer zien kon.
Even nog had hij doorgeloopen, toen opeens kòn hij niet