halsdoek om, zette zijn ouden verfomfaaiden hoed op en nam het oude tooverboek onder den arm.
Het tooverboek! Doove Jabik had er niet meer in durven kijken sedert hij in den laten avond de vogelverschrikker had doen dansen in 't korenveldje. ‘Maar nou moet ik er toch nog eens eventjes in koekeloere’ mompelde hij. Hij sloeg het boek open op tafel, haalde zijn bril uit de koperen brilledoos, zette hem op en bladerde het nog eens door, bekeek de magische tooverteekens, las hier en daar een stukje. ‘Vreemd spul, ja, rare vreemd spul’. Hij zou 't boek weer dichtslaan, toen op 't laatste oogenblik een opschrift van een der talrijke hoofdstukken zijn aandacht trok. ‘Hoe den vogelschrik weer te onttooveren,’ las hij daar.
‘Hoe die te onttooveren!’ mompelde hij. Hij las toen goed en met aandacht het heele hoofdstuk. ‘Ja, als ik dat kon klaarspelen, dan kreeg ik misschien de honderd zilveren ducatons. Jabik, Jabik, je moet naar de koning en subiet!’
Hij wachtte niet langer. Hij pakte weer zijn tooverboek onder den arm en met zijn krommen wandelstok in de hand stapte hij stevig voort op weg naar den koning.....
De straat voor het paleis van den koning was afgezet door soldaten. En daar, op een hoop, lag een brandende en smeulende hoop boeken en paperassen. Spanen doozen waren er bij en potten met zalf en met pillen; de opgezette krokodil van den ouden toovenaar was er ook bij geworpen en door de hitte krompen en krulden zijn beenen en zijn staart dat het net was of hij weer leefde. ‘Menschen, menschen, hij komt nog op ons